Geschiedenis van de
Paters Dominicanen te Rijckholt
Rond 1880, toen de Franse regering enkele wetten
aannam die zich keerde tegen de invloed van de kerkelijke macht (de zogenaamde
antiklerikale wetten) verlieten veel religieuze groepen Frankrijk.
Ook een groep paters Dominicanen uit Frankrijk moest vertrekken, omdat ze
weigerden de antigodsdienstige verklaring te ondertekenen (de zgn.
Maart-dekreten).
Vanuit Lyon zochten zij hun toevlucht in Zwitserland. Maar ook hier moesten zij
al snel weer vertrekken vanwege de antiklerikale stemming. De toenmalige provinciaal
(de"baas" over de kloosters binnen een kerkprovincie), Pater Poton, ging toen op
zoek naar een plaats in Zuid-Limburg, waar zich al meer Franse kloosterlingen
gevestigd hadden, b.v. de Capucijnen in Breust.
Zuid-Limburg had de voorkeur omdat dit stukje Nederland het dichtst bij
Frankrijk lag en omdat de bisschop van Roermond er positief tegenover stond.
Ze kochten in 1882 een stuk grond aan (Bongaerdsweide) aan de grote weg Maastricht-
Luik (Belgie) en bouwden er een
eenvoudig klooster met een kapel (OLV Onbevlekt Ontvangen kerk).
Het klooster had studenten in de wijsbegeerte en de godgeleerdheid en
later ook in de wetenschap en filosofie.
Er zijn ook bewoners van Rijckholt en omgeving toegetreden tot het klooster.
Daardoor waren er ook Nederlandstalige paters Dominicanen.
Al snel waren er meer dan 90 studenten (fraters) en meerdere professoren
(paters).
Het klooster van
de paters Dominicanen werd lid van de "Membre
titulaire de la Société Préhistorique Française".
Het klooster werd in de loop der jaren enkele keren uitgebreid.

Kloosterkerk Paters Dominicanen te Rijckholt (Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen kerk)
© 2014 Stichting Databank Kerkgebouwen in Limburg
René graaf de Geloes van Eijsden
De familie de Geloes was een familie in goeden doen. Naast een aantal
onroerende goederen, waaronder kastelen, boerderijen, molens etc. bezaten ze in
de 18de en 19de eeuw een groot
aantal landerijen in het Maasdal. Ze hadden in de wijde omgeving veel aanzien.
René (René Marie Anne Joseph Maur) graaf de Geloes, heer van Eijsden, Oirschot en Best werd geboren in Luik (België) op
1 juni 1856.
Hij woonde voor zijn huwelijk het kasteel van Oost. Op 1 juli 1880 huwde hij te
Brussel met Blanche (Ernestine Charlotte Maria Josepha) gravin de Lannoy.
Eerst woonden zij enige tijd in Velaines (prov. Henegouwen; België), daarna op
het kasteel van Oost, waar op 25 november 1881 hun eerste dochtertje werd
geboren (Maria Ferdinande Augustine Catharina Josepha Ghislaine van Geloes
d'Eijsden: 1881-1956).
Daarna verhuisden ze rond 1884, na een grote verbouwing, naar het kasteel te
Eijsden, waar op 31 mei 1884 hun tweede dochtertje werd geboren (Isabelle Alice
Lucienne van Geloes d'Eijsden: 1884-1960).
Hier zouden ze de rest van hun leven blijven wonen.
Hun 3e dochtertje werd geboren op 23 april 1889 (Margaretha Maria Gabrielle Philippa Ghislaine Josepha van Geloes d'Eijsden). Helaas overleed ze
al binnen een jaar op 1 maart 1890.
De Geloes voorzag in onderhoud als rentenier en grootgrondbezitter. Via zijn rentmeester werden de landerijen en huizingen verpacht.
Van 1891-1893 was René graaf de Geloes in Eijsden raadslid. In 1893 volgde hij
de toenmalige burgemeester Jean Dubois, de vader van de beroemde Eugène Dubois,
op als burgemeester.
Hij bleef in functie als burgemeester tot in 1929, toen hij door ziekte geveld het ambt node moest neerleggen.
Hij was lid van de Provinciale Staten van Limburg (1901-1919) en vanaf 1895 tot aan zijn overlijden in 1930 kamerheer in buitengewone dienst van Koningin Wilhelmina.
Onderscheiden als Officier in de orde van Oranje Nassau.

Gedenkpenning van René graaf de Geloes en zijn echtgenote Blanche gravin de
Lannoy
René graaf de Geloes was al in 1880 lid van het Institut Archéologique Liégeois
(Luiks archeologisch Instituut). Dit was dus nog voordat Marcel de Puydt (een
Belgische jurist en archeoloog uit Luik) in 1881 de prehistorische vindplaats van Rijckholt-Sint Geertruid ontdekte.
Marcel de Puydt was een generatie genoot van René graaf de Geloes en was ook lid
van het Institut Archéologique Liégeois. Ze hadden regelmatig contact met
elkaar.
De Geloes was tevens lid van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG).
René graaf de Geloes was eigenaar van het terrein in het Salvelsbos waar
de vuursteenmijnen liggen.
René graaf de Geloes had belangstelling voor het onderzoek rond de vuursteenmijnen en stimuleerde
dit vooral ook, zo zorgde hij voor vergunningen en steunde het onderzoek zowel
financieel als in materieel
opzicht.
Tussen 1881 en 1885 was hij betrokken bij het onderzoek van Marcel de Puydt die
vuursteenmijnen als eerste ontdekte en
in 1887 was hij betrokken bij het onderzoek van Eugène Dubois in de Henkeput.
De Geloes onderhield contacten met talrijke Belgische Wetenschappers, zoals Hamal-Nandrin en
de eerder genoemde Marcel de Puydt en Servais, maar ook met meerdere Nederlandse
onderzoekers zoals A.E van Giffen, W.G.N. van der Sleen, die in het
vuursteenmijnen gebied hebben gegraven tussen 1923 en 1926 en met de Franse paters
Dominicanen uit Ryckholt die hier van december 1928 tot in 1932 onderzoek hebben
verricht. Daarover in een van de volgende hoofdstukken hieronder meer informatie.

1 juli 1930: Huwelijksfeest. 50-jarig huwelijk van Rene
graaf De Geloes en Blanche De Lannoye.
©Stichting Eijsdens Verleden
De Geloes was ook regelmatig betrokken bij grote
excursies,
zo
was
hij
mede
organisator
van
een
excursie op 1 augustus 1921 naar het
vuursteenmijnen gebied, georganiseerd door het "Institut International d'Anthropologie".
Hier was een select gezelschap aanwezig zoals J. Hamal-Nandrin en bekende prehistorici als prof. Cartailhac, abbé Breuil, prof. Peabody uit Cambridge (Mass. USA) en prof. baron de Loë, de conservator van de Musées royaux du Cinquantenaire te Brussel.
Op 30 mei 1923 leidde René graaf de Geloes een excursie
van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg rond het vuursteenmijnen gebied.
Ze bezochten
de vuursteenateliers (o.a. Groot Atelier) de Schone Grub, de Abri en de Henkeput.
Om gemakkelijker naar het grote atelier te kunnen komen had René graaf de Geloes
met een snoeimes en houweel de weg ernaartoe laten vereffenen.
Hij had een ladder laten plaatsen in de Henkeput zodat deze put ook ondergronds
bekeken kon worden. Hij had voor die gelegenheid ook de
vondsten meegenomen die Eugène Dubois destijds (in 1887) in de Henkeput had gevonden.
Bij deze excursie was o.a. de bekende Dr. Jos Beckers uit Beek aanwezig.
In het maandblad van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg (juni 1923) is
een verslag te vinden over deze excursie.
Voor zijn bijzondere medewerking en ruime
belangstelling aan de opgravingen op zijn terrein door de Belgische archeologen
Joseph Hamal-Nandrin en Jean Servais werd in 1923 een uitvoerig
overzichtsartikel in de "Revue Anthropologique" aan graaf de Geloes.René
opgedragen.
Daarnaast werden de graaf en gravin in een publicatie van de paters Dominicanen
uit 1937 postuum voor hun steun bedankt.
Uit dit alles blijkt dus dat vooral dankzij de
enthousiaste en stimulerende steun en medewerking van René graaf de Geloes
regelmatig uitvoerig onderzoek kon worden verricht in en rond de
vuursteenmijnen.
Als dank hiervoor kreeg hij ook regelmatig mooie vondsten geschonken die werden
gevonden door de vele onderzoekers in de loop der jaren.
Overige activiteiten van René graaf de Geloes:
Graaf de Geloes was een van de oprichters in 1882 van het Eijsdense
landbouwcasino. Hij werd ere-voorzitter van het landbouwcasino. Het Landbouwcasino van Eijsden was een
onderafdeling Van de Maatschappij van Landbouw in Limburg. Het doel van deze
vereniging was o.a. het verbeteren van de kennis van landbouw- en
veeteelttechnieken onder de boerenbevolking van Eijsden. Daarnaast, de
verhoging van de afzet van producten en de spreiding van risico's door het
gezamenlijk afsluiten van verzekeringen en/of gezamenlijk inkopen te doen.
Hij was ook lid van het hoofdbestuur van de Maatschappij van Landbouw in Limburg.

René graaf de Geloes (foto uit 1929)
©Stichting Eijsdens Verleden.
In hetzelfde jaar (april 1882) werd er een nieuwe
harmonie opgericht: "Harmonie Ste.-Cécile" (de huidige Koninklijke Harmonie
Ste-Cécile)
René graaf de Geloes en zijn echtgenote Blanche gravin de Lannoy waren niet
alleen de mede oprichters, maar ook de beschermheer c.q. beschermvrouw van deze
harmonie.
Hij was tevens president van het bestuur.
Daarnaast was hij voorzitter van de Sint Vincentiusvereniging en voorzitter van de lokale Onderlinge Veeverzekering.
In 1894 werd mede door de ondersteuning van
René graaf de Geloes de oprichting mogelijk van de Coöperatieve melk- en
boterfabriek van Oost-Maarland. Hij werd erevoorzitter van deze boterfabriek.
In 1890 en 1906 was
René graaf de Geloes koning van de Schutterij St. Sebastianus Oost-Maarland,
waarvan hij tevens beschermheer van was.
René graaf de Geloes
overleed op het kasteel Eijsden op 25 augustus 1930.
Zijn vrouw Blanche gravin de Lannoy overleed op 19 april 1936. Zij werden bijgezet in de grafkapel van de familie die was aangebouwd aan de kerk van Breust.
Na hun dood ging het kasteel over in handen van hun kleinzoon Raphaël graaf de Liedekerke de Pailhe (Brussel 1903 -Utrecht 1943).
Raphaël trouwde in 1929 met Elisabeth gravin de Lichtervelde (Brussel 1908 -Eijsden 1994). Zij kregen vijf kinderen, onder wie de oudste zoon Marcel.
J Marcel graaf de Liedekerke de Pailhe (Eijsden 1935) huwde Béatrice Christyn gravin de Ribaucourt.
Ze zijn nog steeds de huidige bewoners van het kasteel.
In 1955 verkocht de grafelijke familie een deel van het Savelsbos aan de Staat
en sindsdien wordt het gebied beheerd door Staatsbosbeheer.
De opgravingen door de paters Dominicanen:
1928-1932
Tussen 1921 en 1925 waren vooral de Nederlandse professor Dr.
van Giffen (universiteit van Groningen; Biologisch-Archeologisch
Instituut) en Dr. v.d. Sleen betrokken bij onderzoek in de omgeving van de
prehistorische vuursteenmijnen.
Vooral rond en langs het ravijn de 'Schone Grub' in het Salelsbos en bij het
Groot Atelier.
Rond 1923 vond Haarlemse onderzoeker dr. W. van der Sleen er zelfs een put /
schacht van
ongeveer 5 meter diepte, waarvan horizontale galerijen in het krijt uitgaan.
Deze put diende om vuursteen te winnen.
Op 28 oktober 1928 komt dr.
W. van der Sleen een lezing geven voor de fraters (paters in opleiding) en
paters over de prehistorie van Zuid-Limburg en over zijn opgravingen in de buurt van Rijckholt.
Vanaf dat moment wist hij de nieuwsgierigheid te trekken en medewerking te krijgen van enkele paters
Dominicanen.
In december volgt een tweede lezing over de prehistorie door Van der Sleen.
Het onderzoek van de paters start met wandelingen naar de vindplaats, waarna in
december
1928 met graafwerkzaamheden wordt gestart onder leiding van père Fabien Moos.
Zelf hadden de paters dus de wetenschappelijke leiding en verrichtten zij het graafwerk.
De kloosterlingen, leraren en studenten gingen gedurende hun vakantie en vrije uren aan het
werk voor een periode van 3 jaar, ongeacht het jaargetijde (zelfs hartje
winter).

Kaart van de paters Dominicanen uit 1929 met overzicht van de 28 opgravingen
van de paters Dominicanen aangegeven met de nummers D1 - D28.
Ook de opgravingen van Hamal-Nadrin / Servais (HS) en Van Giffen (GF) en van der
Sleen (SL) staan erop vermeld. Dat maakt het belang van de kaart nog groter.
G.A. staat voor: "Grand Atelier" = grote werkplaats waar vuursteen werd bewerkt.
Klik op de kaart voor een groter formaat kaart.
Het hele jaar 1929 vonden boven- en ondergrondse opgravingen plaats op verschillende plekken langs
het ravijn de Schone Grub, uitgezonderd put 12 (D12) die zuid-oost van het
grote Atelier op het bouwland werd aangelegd.
Een aantal stookplaatsen werd ontdekt, met roodachtige stukken, stuk gesprongen
vuursteen en as van hout.
Een drietal gewezen Franse marineofficieren, die na de oorlog in de orde traden,
legden cartografisch alle bevindingen nauwkeurig vast op een schaal van 1: 1600
waarop alle onderzochte punten werden aangetekend.
Deze kaart werd gemaakt en ingemeten onder leiding van pater Sebastien Villecourt (oud marine
officier).
Op bovenstaande kaart staan de 28 plekken aangegeven waar de paters Dominicanen
hebben gegraven (D1 - D28). Er zouden in totaal 31 opgravingen zijn
verricht.
Bij de omzetting van de handgeschreven putnummers (D1-28) naar drukletters is
een fout ingeslopen: D16, D21 en D24 ontbreken.
Bij de Henkeput zijn wel twee plaatsen met een dikke stip aangegeven.
Waarschijnlijk zijn dit D21 en D24 (vooral omdat ze vlak bij opgraving D25
liggen; links onder op de kaart).
In totaal werden dus 31 plaatsen onderzocht.
Hoogtepunt van de opgravingen is La Grande Muraille (de grote wand) D15, die
later samenvalt met D17 en D19 met een totale lengte van 28 m en 5-6 m hoog
waaruit minstens 300 m³ grond verplaatst is. Zie foto hieronder.

1929: La Grande Muraille (de grote wand) waaraan in april 1929 door de Paters
Dominicanen werd begonnen. Het was hun grootste ontsluiting in de Schone Grub.
Het betrof de vindplaatsen D15, D16, D17 en D19. Links van de boom aan de basis
van het profiel is een galerij van een vuursteenmijn vrij gemaakt.
Ze ontdekten eveneens schachten en ondergrondse galerijen en vonden er zeer veel
werktuigen waaronder ±
1200 vuurstenen hakken, 110 hertshoren werktuigen,
een hertshoorn hamer met steelgat, twee fragmenten van een andere hamer, een deel
van een aardewerkpot, zwart en zeer grofkorrelig, een groot bodemstuk van een
neolithische pot en een goed ontwikkeld schedeldak.
Helaas is op dit moment niet bekend waar dit schedeldak en de unieke doorboorde
geweihamer zijn en moeten deze daarom
als verloren worden beschouwd.
Van de 110 geweien werden er slechts 6 in een
mijngangetje gevonden. De meeste geweien werden door de paters Dominicanen in de
uitgegraven mijnschachten gevonden.
Dit is ook het meest logische, immers de hertshoren houwelen (geweien) waren
alleen geschikt om de hogere lagen uit te graven van de mijnschachten omdat de
vuursteenhoudende lagen te hard waren voor de hertshoren houwelen. Deze geweien
zouden dan te snel onbruikbaar worden (afbreken of te snel bot worden).
Er zijn dus relatief veel geweiresten gevonden, zeker in
vergelijking met de opgravingen van de Werkgroep Prehistorische
Vuursteenmijnbouw (1964-1972). Toen werden er slechts vijf geweiartefacten
opgegraven. Dit is wel verklaarbaar omdat er toen vooral mijngangetjes werden
uitgegraven en er verder geen schachten werden uitgediept.
Met de bekende dokter H.J. Beckers uit Beek (die ook al in 1926 onderzoek
verrichte en enkele grafheuvels uit de bronstijd ontdekte met beenfragmenten op een plateau ten
westen van Eckelrade [Gemeente Gronsveld] werd in 1930 gezocht naar
bewonerssporen op het plateau. De twaalf onderzoekssleuven die op diverse punten werden
aangelegd leverde echter geen resultaat op.
Evenmin in het gebied bij de Henkeput.
De onderzoeken links en rechts van de Schoone Grub waren zoals hierboven al
aangegeven wel rijk aan
vondsten. Deze vondsten werden in eerste instantie opgenomen in het Dominicanen
kloostermuseum (museumzaal).
Een selectie werd tentoongesteld op de "Exposition Internationele du Centenaire"
in 1930 in Luik.
Uit foto's blijkt dat zij in hun witte kloosterkleding aan het werk waren met
schoppen en houwelen en een verslag vermeldt: "iedere avond moesten ze zich in
het klooster verschonen".
Op zondag 13 oktober 1929 verscheen een een bijzonder mooi artikel over de
opgravingen van de Paters Dominicanen in de krant "De Maasbode". Hierin waren
ook enkele bijzondere foto's van de opgravingen opgenomen.

Het artikel van Drs. G. Panhuysen van 13 oktober 1929 in de Maasbode
"Het geheim van de "Schoone Grubbe": een wetenschappelijke prestatie van de
Fransche paters Dominicanen"
Met enkele bijzonder interessante foto's
Dat hun werk niet altijd zonder risico was blijkt uit een verhaal dat Pater
Joskin later vertelde. Op een gegeven moment was een van de paters aan het werk
in een van de ontdekte en uitgegraven schachten. Plotseling voelde en hoorde hij
een dreigend gevaar (kraken) en verliet de schacht. Direct daarna stortte de
schacht in.
De beschermheilige van de paters Dominicanen "Notre-Dame Sous-Terre van Chartres"
(haar beeltenis hing ook in het museum van het Dominicanen klooster) had haar
werk gedaan.
De Franse paters zetten hun werk voort tot 1932, het jaar waarin de meeste
paters (ongeveer 60 paters en fraters) weer terugkeerden naar Frankrijk omdat na de eerste wereldoorlog de
relatie met religieuzen in Frankrijk weer fors verbeterde.
Gelukkig hebben de paters Dominicanen ook enkele wetenschappelijke documenten
gepubliceerd die een beeld geven van hun activiteiten.

Ingang voormalige klooster paters Dominicanen:
bovenaan het wapen van de Paters Dominicanen.
Tegenwoordig ingang B&B café Riekelt.
Na het verlaten van het klooster in 1932 bleven vier paters en een broeder achter om de kerk en het klooster te
verzorgen en het klooster werd van studiehuis een apostolaathuis.
In de jaren erna zijn er weer paters en broeders bijgekomen.
Echter, eind 1979 verlieten de Dominicanen het klooster in Rijckholt definitief.
Het klooster werd aan de gemeente Gronsveld verkocht en de kerk bleef eigendom van het rectoraat.
In 1953 werd de voormalige klooster eetzaal (refter) omgevormd tot locatie voor de plaatselijke jeugd.
Verder werd het hele klooster afgebroken op de kerk en het jeugdlokaal na.
Het jeugdlokaal is nu omgebouwd tot een Bed and Breakfast faciliteit van het
ernaast gelegen Eetcafé Riékelt.
In juni 2009 maakte het Bisdom Roermond bekend dat de kerk van Rijckholt gesloten
zou gaan worden vanwege het geringe aantal kerkgangers
Het kerkbestuur wist dit te verhinderen.
De kerk werd opgesplitst. Een gedeelte van de kerk werd in de periode 2021-2022
omgebouwd tot een bezoekerscentrum voor de Vuursteenmijnen.
Zo is de cirkel weer rond en speelt de oorspronkelijke Dominicaanse kerk toch weer een rol in de
vuursteenmijn geschiedenis.
Waar is de grote collectie van de paters Dominicanen gebleven?
Er is veel geschreven en beweerd over de uiteindelijke bestemmingen van de
grote, mooie en bijzondere collectie van de paters Dominicanen.
Zo werd er beweerd dat een deel van de collectie verloren is gegaan door toedoen
van de paters Dominicanen voor, tijdens en na hun vertrek uit het klooster.
Zo is er een gerucht dat op het station van Eijsden een pater met een zware
koffer stond, die open sprong toen hij in de trein wilde stappen, waarna het
perron bezaaid lag met artefacten.

Museum lokaal in het klooster van de paters Dominicanen toen ze er nog
verbleven. De grote hoeveelheid geweien en vuurstenen artefacten zijn
indrukwekkend.
Vast staat het volgende:
Een gedeelte is meegenomen tijdens hun vertrek naar Frankrijk.
Er is in 2012 contact gezocht met de paters in Frankrijk om na te vragen of er
nog resten van de vondsten uit Rijckholt in hun bezit waren.
Dit bleek niet het geval te zijn.
Waarschijnlijk is er achteraf bezien niet veel meegenomen naar Frankrijk.
Een deel van de collectie bleef achter in het klooster en verdween is de loop der jaren voor
een groot deel.
Een gedeelte van de verzameling werd afgestaan aan het Biologisch
Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen (nu het Groninger
Instituut voor Archeologie: GIA) waar ze werden
geïnventariseerd. Het gaat om zeker 385 artefacten uit vuursteen en gewei.
Een ander deel van de vondsten ging naar het Bonnefantenmuseum in Maastricht.
Deze collectie is nu in het Centre Céramique in Maastricht.
Het betreft de zogenaamde LGOG-collectie (Limburgs Geschied- en Oudheidkundig
Genootschap).
Hierin bevinden zich 113 vuurstenen artefacten. Daarnaast twee kleinere
fragmenten van gewei van een edelhert en twee grote stukken met meerdere
geweitakken.
Een kist met vondsten werd naar Brussel gestuurd (het Jubelparkmuseum / Musée du
Cinquantenaire; tegenwoordig onderdeel van de Koninklijke musea voor Kunst en
Geschiedenis).
Het besterft 30 vuurstenen artefacten en een geweihak.
Een deel van de vuurstenen artefacten heeft de coderingen van de paters (D
nummer etc.)
Hier is ook een groot deel van de bijzondere collectie te vinden van
Hamal-Nandrin.
Een gedeelte van de collectie werd geschonken aan het gemeentemuseum in
Kerkrade. Het betrof 53 vuurstenen artefacten.
Er is een inventarisatielijst gevonden waarin 53 artefacten uitvoerig worden
beschreven, waarvan 49 artefacten met D nummer en datum vondst.
Helaas is de collectie zelf na 1972 uit beeld verdwenen nadat het museum in de
jaren zestig werd gesloten.
Het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in leiden zou volgens een van de
schriftelijke bronnen ook vondsten van de paters Dominicanen hebben ontvangen.
Uit inventarisatie van alle schriftelijke en digitale archieven en de eigen
collectie artefacten uit Rijckholt blijkt dit echter niet het geval te zijn.
Een deel van de collectie van de paters Dominicanen werd in 1929 geschonken
aan de Graaf de Geloes van Eijsden (destijds eigenaar van het gebied rond de
vuursteenmijnen).
Meer hierover in de volgende paragraaf.
In geen van de bekende collecties van de paters Dominicanen zijn de
schedelkap en de doorboorde hamer van een hertengewei teruggevonden.
Daarom zullen ze helaas als verloren worden beschouwd.
Het fotoalbum "Station Néolithique de Rijckholt" en de geschonken
collectie in 1929 (kasteel Eijsden)
De collectie van De Geloes in het kasteel te Eijsden die in 1929 door de
paters Dominicanen (als dank voor alle hulp en medewerking) werd geschonken
betreft 23 stukken bewerkt gewei en 147 vuurstenen artefacten, waaronder 72
hakken, 35 bijlen, 3 beitels, 19 afslagkernen.
Op de artefacten staat vaak de datum waarop de vondst is geregistreerd. De oudst
geregistreerde vondsten zijn van januari 1929: 19-1-1929, met vindplaatscode D1
en 20-1-1929, met vindplaatscode D3.
Zie de kaart elders op deze pagina.
De vindplaatsen met een laag nummer zijn het eerst opgegraven, die met een hoge
nummers aan het eind van het jaar.
Van de vondsten heeft 40% een D nummer en een datum en de diepte onder het
maaiveld waarop ze gevonden zijn. De maximale diepte was 6 meter.

Voorbeeld: Vindplaats D15 op 5m diepte gevonden op 13-6-1929
Daarnaast zijn er nog 30 artefacten uit de opgravingen van Hamal-Nadrin en
Van Giffen uit 1923 en 1926.
Jean Pierre de Warrimont (bestuurslid van de Archeologische Vereniging
Limburg (een sectie van de LGOG en Luc Amkreutz (Conservator collectie
Nederland prehistorie van het Rijksmuseum van Oudheden) werden tijdens hun
onderzoek van deze collectie van de Dominicanen in het kasteel te Eijsden door
de graaf en gravin Liedekerke de Paihle gewezen op een bijzonder fotoalbum.
De foto's staan op de rechter pagina's van het fotoalbum. Veel van deze foto's
zijn nooit eerder gepubliceerd en daardoor extra waardevol om een beter beeld te
krijgen van de grootschaligheid van de opgravingen van deze paters Dominicanen.
Op de linker pagina's van het fotoalbum staan foto's die later zijn
toegevoegd aan het fotoalbum, zoals van het landschap rond Rijckholt en de
Schone Grub in het Savelsbos.
Op meerdere pagina's in het fotoboek worden veel namen van de paters (aangegeven
met "P") en fraters (paters in opleiding, aangegeven met "Fr") die meewerkten
aan de opgravingen.
Uit de opsommingen van namen blijkt dat er minimaal 26 paters en fraters hebben
deelgenomen aan de opgravingen.
Daarnaast zijn er foto's van de opgravingen van Hamal-Nandrin en Van Giffen, en
foto's uit de publicatie van Hamal-Nandrin en Servais uit 1923 waarbij de graaf
bedankt wordt voor zijn ondersteuning bij de opgravingen van deze Belgische
(Luikse) archeologen.
Van de 64 foto's zijn er slechts 24 eerder gepubliceerd.
Het is een bijzonder unieke collectie foto's die duidelijk laat zien hoe
uitvoerig de onderzoeken van de paters Dominicanen is geweest.
Uit alle foto's blijkt dat de opgravingen door de paters Dominicanen veel
uitvoeriger was dan tot nu toe werd gedacht.
Alle foto's zijn beschikbaar gesteld voor publicatie op deze website door Jean Pierre de Warrimont
in 2015.
Dankzij hem zijn de foto's nu beschikbaar op Internet.
Er is een afzonderlijke pagina gemaakt waarop alle foto's beschikbaar zijn, zie:
Fotoalbum en
collectie René graaf de Geloes.
De informatie op deze pagina is afkomstig uit en/of deels overgenomen uit de
volgende bronnen:
- Boersma, H. René graaf de Geloes (1856-1930). 2022. Nog niet
gepubliceerd artikel.
- Warrimont de, J.PL.M.N. en L. Amkreuz., Het geheim van de Schoone Grub.
Archeologische opgravingen van de vuursteenmijnen te Rijckholt-Sint
Geertruid in 1929 door de paters dominicanen uit Rijckholt. LGOG (De
Maasgouw jrg. 134, no.2) 2015 p. 48 56.
- Warrimont de, J.PL.M.N, Eugène Dubois en zijn besluit om de missing link
te zoeken. Stichting Eijsdens Verleden (Eijsdens verleden, nr. 120, okt.
2010) 2010 p.22-42
- Weertz, J. Archeologie: Een eeuw Grand atelier. Heemkundevereniging Grueles.
(Grueles 1987 jrg. 7 april) p. 43-47
- Pleunis, Th en J. Purnot, 100 Jaar Dominflkanenklooster.
Heemkundevereniging Grueles.
(Grueles 1983 jrg. 3, dec.) p.142-149
- Panhuysen, G. Het geheim van "de Schoone Grubbe", een wetenschappelijke
prestatie van de Fransche paters Dominicanen (De Maasbode (derde blad, nr.
22726 13 oktober 1929
- Engelen, F.H.G., De oudste Mijnbouw in Nederland : De
prehistorische vuursteenwinning in het Savelsbos bij Ryckholt - St. Geertruid (Geologie en
mijnbouw, vol. 49 (1) p. 23-40 (1970).
- Engelen, F.H.G., Hoe dacht de Nederlandse archeologische wereld over de
vondsten te Rijckholt? , in: P.C.M. Rademakers (red.), De prehistorische
vuursteenmijnen van Rijckholt-Sint Geertruid, Werkgroep Prehistorische
Vuursteenmijnbouw Nederlandse Geologische Vereniging afd. Limburg, 1998
(Maastricht) p. 21-31.
- Huijnen, T, Schutterij St. Sebastianus Oost-Maarland. Stichting Eijsdens Verleden (Eijsdens verleden, nr.
98-99, juli 2004) 2004
|