Prehistorisch monument: de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt - st. Geertruid (vuursteenmijn)

De prehistorische vuursteenmijnen van Rijckholt - St. Geertruid

Prehistorisch monument: de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt - st. Geertruid (vuursteenmijn)

Sitemap  | English summary  Suzammenfassung        

 
Home > Onderzoek 2008-2013  

 

 

Archeologisch onderzoek in de omgeving van het prehistorische vuursteenmijnveld door het RCE in de jaren 2008 - 2013

De prehistorische vuursteenmijnen zelf zijn in het verleden uitvoerig onderzocht. Maar omdat er over de omgeving van de prehistorische vuursteenmijnen weinig bekend was heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een onderzoek uitgevoerd. Het project is in 2008 gestart en is in 2013 afgerond.

Veldonderzoek 2009; ©Heemkundevereniging St.-Geertruid
Veldonderzoek 2009; ©Heemkundevereniging St.-Geertruid

De twee belangrijkste doelstellingen waren:

  1. Een archeologische waardestelling van de omgeving van de vuursteenmijnen (als onderdeel van 'Archeologische Monumentenzorg': AMZ).
  2. Het ontwikkelen  van methoden en technieken die het mogelijk maken om  op grond van oppervlakte vondsten, geofysisch onderzoek, archeologische gegevens uit booronderzoek, en de opbouw van de ondergrond uitspraken te doen  over de activiteiten die zijn uitgevoerd in de omgeving van het mijngebied. Uitspraken die door andere methoden van archeologische onderzoek, zoals machinaal of met de hand gegraven sleuven of vakken, kunnen worden getest.

Het onderzoeksgebied omvat ca. 250 ha. Voor detailkaarten van het onderzoeksgebied (veldonderzoek en boringen), zie onderdeel fotos.
Het veldonderzoek is uitgevoerd door een internationaal team uit Nederland en België.
Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden in de volgende periodes:
In 2008 van 6 tot en met 24 oktober.
In 2009 van 5 tot en met 31 oktober.
In 2010 op 22 en 23 maart en van 4 oktober tot en met 29 oktober.
In 2011 van 3 tot en met 28 oktober.
In 2012 van 1 tot en met 26 oktober.
In 2013 van 7 oktober tot en met 1 november.

Bij het veldonderzoek zijn meerde methodes toegepast die stuk voor stuk specifieke archeologische informatie opleveren om de ondergrond en archeologische verschijnselen te karteren en te waarderen. Het betrof de volgende werkwijze:

  1. Veldverkenning. Bij een veldverkenning wordt het oppervlak van onbegroeide percelen op vondsten onderzocht.
    Het onderzoeksgebied is groot en daarom is ervoor gekozen de veldverkenning door middel van een steekproef uit te voeren.
  2. Booronderzoek (Fysisch-geografische boringen en archeologische boringen).
  3. Geofysisch onderzoek.
  4. Proefvakken en proefsleuven.
  5. Micromorfisch onderzoek
  6. Geochemisch en sendimentologisch onderzoek: Dit onderzoek richt zich op de vraag in hoeverre intacte vindplaatsen aanwezig (kunnen) zijn uit de tijd van de vuursteenmijnbouwactiviteiten.
  7. Botanisch onderzoek
  8. Zoölogisch onderzoek
  9. Een kartering van de vondsten aan het oppervlak.

Daarnaast zal er een goed gedocumenteerde inventarisatie van de tot nu toe bekende collecties van vondsten rond deze Vuursteenmijnen vanaf de ontdekking van de Vuursteenmijnen gestart worden (dit project loopt nu nog: 2022). De collectie van vondsten zijn vooral waardevol omdat de vondsten gedurende een lange periode zijn verzameld en deze daarmee een goed beeld geven van wat er op een perceel zoal kon worden gevonden.
Daarnaast kunnen deze collecties informatie geven over percelen die tegenwoordig niet of nauwelijks meer toegankelijk zijn voor veldverkenning, doordat er in de loop van de tijd bijvoorbeeld boomgaarden of bos zijn aangeplant.

Veldonderzoek 2009; ©Heemkundevereniging St.-Geertruid
Veldonderzoek: zeven van grondmonsters in 2009; ©Heemkundevereniging St.-Geertruid

Veldverkenning:
De werkzaamheden zijn begonnen met een veldverkenning in de omgeving van de vuursteenmijnen door middel van steekproeven. Daarbij moet worden opgemerkt dat alle oppervlaktevondsten van (amateur)archeologen en belangstellenden, die sinds het einde van de 19e eeuw in de omgeving van de vuursteenmijn zoeken naar (vuur)stenen artefacten van invloed zal zijn. Door deze veldverkenningen uit het verleden zijn er zeer veel vondsten meegenomen en in diverse privé- en museumcollecties en depots beland.

Bij een veldverkenning wordt het oppervlak van onbegroeide percelen op vondsten onderzocht. Het is een eenvoudige en snelle methode om vindplaatsen te lokaliseren.
Het onderzoeksgebied is omvangrijk en daarom is er voor gekozen de veldverkenning door middel van steekproeven uit te voeren.

In het onderzoek is gekozen voor een combinatie van transecten en vakken. Transecten zijn gekozen om grote afstanden te kunnen overbruggen; de vakken die daarbinnen werden onderscheiden dienden om de locatie van de vondsten nauwkeurig te kunnen vastleggen. De transecten hebben een breedte van 10 m en daarin gelegen vakken  meten 5 x 5 m. De oriëntatie van de transecten is Noord-Zuid en zijn op een regelmatige afstand van elkaar gepositioneerd. De keuze voor een noord-zuidelijke oriëntatie van de transecten is gebaseerd op de verwachting  dat met een toenemende afstand van de mijn de verscheidenheid aan activiteiten zal toenemen.
Bij de veldverkenning werden de vondsten in vakken van 5 x 5 m verzameld en geregistreerd. Per vak werden alle mobilia verzameld (glas, metaal, aardewerk, metaal, vuursteen en natuursteen).

Booronderzoek:
De boringen voor het fysisch-geografisch onderzoek zijn uitgevoerd met een boor met een doorsnede van 7 cm. De boringen werden doorgezet tot de C-horizont om een beeld te krijgen van de bodemkundige opbouw. Enkele boringen werden dieper doorgezet om inzicht te krijgen in de geologische opbouw van het gebied. Dit soort onderzoek is vooral gericht op het verkrijgen van informatie over de fysieke kwaliteit van het onderzoeksgebied (erosiegraad).

De archeologische boringen zijn uitgevoerd met een megaboor met een diameter van 12 tot 20 cm. De opgeboorde grond is per bodemkundige, stratigrafische, archeologische eenheid eenheid of bepaalde dikte onderzocht. Dit type onderzoek geeft vooral inzicht in de aanwezigheid van vondsten in de onderscheiden vondcontexten (ongestoorde bodemhorizonten, grondsporen, colluvium en bouwvoor). De nadruk lag vooral op kleinere vondsten (veelal ≤ 10mm) omdat deze meestal numeriek in de meerderheid zijn. Er worden bij dit booronderzoek o.a. kwetsbaardere vondsten zoals fragmenten handgevormde aardewerk, verbrande leem en verbrand bot worden gevonden. Het opgeboorde materiaal werd gezeefd per bodemhorizont of statiegrafische eenheid met water over een maaswijdte van 2 x 2 mm. De zeefresiduen zijn gedroogd en onderzocht op de aanwezigheid van vuur- en natuursteen, aardewerk, gebakken leem en (verbrand) bot. De onderlinge afstand tussen de boringen in een boorraai bedroeg 10 m.

Het gemiddelde aantal vondsten per boring in een raai varieerde van 160 in boorraai M op perceel 105G tot 0.7 per boring in raai K-K. De vondsten bestaan voor 99,2% uit vuursteen en overig natuursteen. 78% van de vondsten is geïnterpreteerd als mogelijke vuurstenen artefact. Het zijn meestal kleine fragmenten vuursteen (< 5 mm) waarvan niet met zekerheid kan worden gezegd of het artefacten zijn.
De mogelijke artefacten komen voor het merendeel uit de bouwvoor (bovenste grondlaag) (57,4%) en het colluvium (18,4%).

in de periode 2008-2013 zijn er in het totaal meer dan 460 boringen verricht.
De vondsten uit de archeologische boringen hebben waardevolle informatie opgeleverd over de verticale en horizontale spreiding van de verschillende vondstcategorieën.

booronderzoek 2009 rijckholt
Booronderzoek 2009;© RCE

Geofysisch onderzoek:
Door middel van geofysisch onderzoek kunnen de eigenschappen van de bodem in kaart worde gebracht zonder de bodem te verstoren. Hiermee kunnen geologische afwijkingen / oneffenheden (anomaliën) en verstoringen van de natuurlijke ondergrond in kaart worden gebracht
Het geofysisch onderzoek werd uitgevoerd door middel van elektrische weerstandsmetingen. De metingen zijn grotendeels uitgevoerd langs meetlijnen met een onderling afstand van ca. 1 m.
Het doel van dit onderzoek was om de locatie van de buitenrand van het vuursteenmijngebied te lokaliseren.
In het onderzoekgebied zijn door ArchePro weerstandsmetingen verricht met o.a. een geoscan met elektrodeafstanden van 100 cm van elkaar. De weerstandsmetingen zijn verricht op meerdere percelen. Daarnaast zijn er scans uitgevoerd met magnetometer en van een meerspoelige EMI sensor.
Een meerspoelige EMI sensor meet de elektrische geleidbaarheid van de bodem, en de magnetische gevoeligheid (MG).
Met deze methodes kan de natuurlijke bodemvariabiliteit zeer goed vastgesteld worden, samen met bijvoorbeeld opgevulde schachten. Voor meer details: zie de kaart met de locaties van het geofysisch onderzoek.
Een overzicht van de resultaten van een geofysisch onderzoek in het gebied vind je hier.

Vakken en proefsleuven:
In 2011, 2012 en 2013 zijn proefsleuven en putten gemaakt op plaatsen waar het onderzoek van de voorafgaande jaren (2008-2010) aanleiding gaf om hier verder onderzoek uit te voeren.
De vakken en proefsleuven werden afhankelijk van de vraagstelling met de hand of machinaal gegraven.
De met de hand gegraven vakken varieerden in afmeting van 50x50 cm. tot 200x200 cm.
Proefsleuven beslaan veelal grote oppervlakten. Vakken en proefsleuven werden uitsluitend gegraven op terreinen die door begroeiing ontoegankelijk waren voor veldverkenning, en om de resultaten uit de veldverkenning, booronderzoek en geofysisch onderzoek te toetsen.
Voor een overzicht van de locaties van alle putten, zie de afzonderlijke kaart: Locatie putten.
In het totaal is 1228 m² opengelegd, dat is minder dan 0,05 procent van het totale onderzoeksgebied. Het betrof 14 putten en/of sleuven.
De grootste omvang van een put was 175 m². (perceel 140G) en de kleinste omvang was 4 m².

Werkzaamheden handmatig aangelegde put tijdens het onderzoek in 2011 in de omgeving van de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt
Werkzaamheden handmatig aangelegde put:
Alle vrijgekomen grond is bemonsterd en gezeefd. 2018;
© Afbeelding: 2018: Rapportage Archeologische Monumentenzorg no. 250 RCE
 

Werkzaamheden bij put 2 in 2011 omgeving prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt
Werkzaamheden bij put 2 in 2011  © Afbeelding: 2017: Rapportage Archeologische Monumentenzorg no. 237 RCE.

De nadruk van het onderzoek in 2008 en 2009 lag op 'De Kaap', een landtong ten zuiden van de vuursteenmijnen. Daarnaast is er ook onderzoek uitgevoerd ten westen van de mijn, op het Rijckholderveld (perceel 731G) en ten noorden van de percelen 068G en 069G.
In 2010  richtte het veldwerk zich voornamelijk op het middelste gedeelte van de Kaap.
In 2011-2013 is een ruimer gebied rond de prehistorische vuursteenmijnen onderzocht, maar ook in en rond de kaap is verder onderzoek verricht.

Verwerking en analyse van de gegevens:
De vondsten zijn na een reiniging gesorteerd en gedetermineerd.  De determinatie van de (vuuur)stenen artefacten heeft betrekking op onderstaande kenmerken:

  • Het type artefact
  • De afmetingen (lengte, breedte en dikte) van het artefact in millimeters
  • De toestand (gebroken of compleet); bij spitsen en klingen wordt nog een onderscheid gemaakt in het type breuk.
  • Verbranding
  • De bedekking met cortex in de klassen van 25%
  • De aard van de cortex (vers, ruw, gerold of rolsteenpatina); ook wordt "oude patina"onderscheiden;
    het gaat daarbij om stukken vuursteen die in een ver verleden zijn gebroken en waarvan de breukvakken zijn gepatineerd
  • De verandering van het oppervlak van het artefact (patinering)en de kleur van het patina
  • De steensoort van het vuursteentype

De samenstelling van de vondsten van perceel 349G aan de zuidoostkant van de Kaap duidt op een zekere specialisatie in de vuursteenbewerking. Er zijn relatief veel kopstenen en kernvernieuwingsstukken gevonden. Het grote aandeel klingen is een aanwijzing dat de productie was gericht op klingen.
De samenstelling van de vondsten gemodificeerde  (vuur)stenen artefacten van de verschillende percelen laten zien dat er op alle percelen aanwijzingen zijn voor domestieke activiteiten.

Uit al het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
De vuursteenmijn is in het neolithicum  langdurig in gebruik geweest. Daarbij is een enorme hoeveelheid vuurstenen artefacten geproduceerd. Daardoor worden er overal rond de mijn (vuur)stenen artefacten aangetroffen.
Het herhaaldelijk gebruik van het gebied heeft geleid tot overlapping van van de concentraties van materiële resten.
O.a. door erosie, bodembewerking voor o.a. agrarische doeleinden is dit gebied aangetast.

Uit de vondsten zijn de volgende activiteiten te herleiden (zie kaart voor details van de desbetreffende activiteiten):

  • Huishoudelijke activiteiten (wonen, bereiden van voedsel e.d.).
  • Gespecialiseerde bewerking van de gemijnde vuursteen (vervaardigen van specifieke  half- en eindproducten zoals kernen, klingen en bijlen).
  • Rituele activiteiten (begraven van doden; het deponeren van verbrande artefacten, ceremonieën waarbij groepen mensen bij elkaar komen voor bijvoorbeeld winning van vuursteen  en bij het afscheid van een overledene).

De vondsten die tijdens het onderzoek zijn verzameld zijn voorlopig opgeslagen in het vondstendepot van het RCE te Amersfoort en zullen later worden overgedragen aan het Provinciale Depot Limburg (Maastricht).

 
 

Web-site gemaakt door Henk Engelen

Top

Revised: