- Een archeologische waardestelling van de
omgeving van de vuursteenmijnen (als onderdeel van 'Archeologische
Monumentenzorg': AMZ).
- Het ontwikkelen van methoden en
technieken die het mogelijk maken om op grond van oppervlakte
vondsten, geofysisch onderzoek, archeologische gegevens uit booronderzoek,
en de opbouw van de ondergrond uitspraken te doen over de activiteiten
die zijn uitgevoerd in de omgeving van het mijngebied. Uitspraken die
door andere methoden van archeologische onderzoek, zoals machinaal of met de
hand gegraven sleuven of vakken, kunnen worden getest.
Het onderzoeksgebied omvat ca. 250 ha. Voor
detailkaarten van het onderzoeksgebied (veldonderzoek en boringen), zie
onderdeel fotos.
Het veldonderzoek is uitgevoerd door een internationaal team uit Nederland en
België.
Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden in de volgende periodes:
In 2008 van 6 tot en met 24 oktober.
In 2009 van 5 tot en met 31 oktober.
In 2010 op 22 en 23 maart en van 4 oktober tot en met 29 oktober.
In 2011 van 3 tot en met 28 oktober.
In 2012 van 1 tot en met 26 oktober.
In 2013 van 7 oktober tot en met 1 november.
Bij het veldonderzoek zijn meerde
methodes toegepast die stuk voor stuk specifieke archeologische informatie
opleveren om de ondergrond en archeologische verschijnselen te karteren
en te waarderen. Het betrof de volgende werkwijze:
- Veldverkenning. Bij een veldverkenning wordt
het oppervlak van onbegroeide percelen op vondsten onderzocht.
Het onderzoeksgebied is groot en daarom is ervoor gekozen de veldverkenning
door middel van een steekproef uit te voeren.
- Booronderzoek (Fysisch-geografische
boringen en archeologische
boringen).
-
Geofysisch onderzoek.
- Proefvakken en proefsleuven.
- Micromorfisch onderzoek
- Geochemisch en sendimentologisch onderzoek: Dit onderzoek richt zich op
de vraag in hoeverre intacte vindplaatsen aanwezig (kunnen) zijn uit de tijd
van de vuursteenmijnbouwactiviteiten.
- Botanisch onderzoek
- Zoölogisch onderzoek
- Een kartering van de vondsten aan het oppervlak.
Daarnaast zal er een goed gedocumenteerde
inventarisatie van de tot nu toe bekende collecties van vondsten rond deze
Vuursteenmijnen vanaf de ontdekking van de Vuursteenmijnen gestart worden (dit
project loopt nu nog: 2022). De collectie van vondsten zijn vooral waardevol omdat de
vondsten gedurende een lange periode zijn verzameld en deze daarmee een goed
beeld geven van wat er op een perceel zoal kon worden gevonden.
Daarnaast kunnen deze collecties informatie geven over percelen die tegenwoordig
niet of nauwelijks meer toegankelijk zijn voor veldverkenning, doordat er in de
loop van de tijd bijvoorbeeld boomgaarden of bos zijn aangeplant.
 |
Veldonderzoek: zeven van grondmonsters in 2009;
©Heemkundevereniging St.-Geertruid |
Veldverkenning:
De werkzaamheden zijn begonnen met een
veldverkenning in de omgeving van de vuursteenmijnen door middel van steekproeven. Daarbij moet worden opgemerkt dat
alle oppervlaktevondsten van (amateur)archeologen en
belangstellenden, die sinds het einde van de 19e eeuw in de omgeving van de
vuursteenmijn zoeken naar (vuur)stenen artefacten van invloed zal zijn. Door
deze veldverkenningen uit het verleden zijn er zeer veel vondsten meegenomen en
in diverse privé- en museumcollecties en depots beland.
Bij een veldverkenning wordt het oppervlak van onbegroeide percelen op vondsten
onderzocht. Het is een eenvoudige en snelle methode om vindplaatsen te
lokaliseren.
Het onderzoeksgebied is omvangrijk en daarom is er voor gekozen de
veldverkenning door middel van steekproeven uit te voeren.
In het onderzoek is gekozen voor een combinatie van
transecten
en vakken. Transecten zijn gekozen om grote afstanden te kunnen overbruggen; de
vakken die daarbinnen werden onderscheiden dienden om de locatie van de vondsten
nauwkeurig te kunnen vastleggen. De transecten hebben een breedte van 10 m en daarin
gelegen vakken meten 5 x 5 m. De oriëntatie van de transecten is
Noord-Zuid en zijn op een regelmatige afstand van elkaar gepositioneerd. De
keuze voor een noord-zuidelijke oriëntatie van de transecten is gebaseerd op de
verwachting dat met een toenemende afstand van de mijn de verscheidenheid
aan activiteiten zal toenemen.
Bij de veldverkenning werden de vondsten in vakken van 5 x 5 m verzameld en
geregistreerd. Per vak werden alle mobilia verzameld (glas, metaal, aardewerk,
metaal, vuursteen en natuursteen).
Booronderzoek:
De boringen voor het fysisch-geografisch
onderzoek zijn uitgevoerd met een boor met een doorsnede van 7 cm. De boringen
werden doorgezet tot de C-horizont om een beeld te krijgen van de bodemkundige
opbouw. Enkele boringen werden dieper doorgezet om inzicht te krijgen in de
geologische opbouw van het gebied. Dit soort onderzoek is vooral gericht op het
verkrijgen van informatie over de fysieke kwaliteit van het onderzoeksgebied
(erosiegraad).
De archeologische boringen zijn uitgevoerd met een megaboor met een diameter van
12 tot 20 cm. De opgeboorde grond is per bodemkundige,
stratigrafische,
archeologische eenheid eenheid of bepaalde dikte onderzocht. Dit type onderzoek
geeft vooral inzicht in de aanwezigheid van vondsten in de onderscheiden
vondcontexten (ongestoorde
bodemhorizonten, grondsporen,
colluvium
en bouwvoor).
De nadruk lag vooral op kleinere vondsten (veelal ≤ 10mm) omdat deze
meestal numeriek in de meerderheid zijn. Er worden bij dit booronderzoek o.a.
kwetsbaardere vondsten zoals fragmenten handgevormde aardewerk, verbrande leem
en verbrand bot worden gevonden.
Het opgeboorde materiaal werd gezeefd per bodemhorizont
of
statiegrafische
eenheid met water over een maaswijdte van 2 x 2 mm. De zeefresiduen zijn
gedroogd en onderzocht op de aanwezigheid van vuur- en natuursteen, aardewerk,
gebakken leem en (verbrand) bot. De onderlinge afstand tussen de boringen in een
boorraai bedroeg 10 m.
Het gemiddelde aantal vondsten per boring in een raai varieerde van 160 in
boorraai M op perceel 105G tot 0.7 per boring in raai K-K. De vondsten bestaan
voor 99,2% uit vuursteen en overig natuursteen. 78% van de vondsten is
geïnterpreteerd als mogelijke vuurstenen artefact. Het zijn meestal kleine
fragmenten vuursteen (< 5 mm) waarvan niet met zekerheid kan worden gezegd of
het artefacten zijn.
De mogelijke artefacten komen voor het merendeel uit de bouwvoor (bovenste
grondlaag) (57,4%) en het
colluvium
(18,4%).
in de periode 2008-2013 zijn er in het totaal meer dan 460 boringen verricht.
De vondsten uit de archeologische boringen hebben waardevolle informatie
opgeleverd over de verticale en horizontale spreiding van de verschillende
vondstcategorieën.
 |
Booronderzoek 2009;©
RCE |
Geofysisch onderzoek:
Door middel van geofysisch onderzoek kunnen de eigenschappen van de bodem in
kaart worde gebracht zonder de bodem te verstoren. Hiermee kunnen geologische
afwijkingen / oneffenheden (anomaliën) en verstoringen van de natuurlijke
ondergrond in kaart worden gebracht
Het geofysisch onderzoek werd
uitgevoerd door middel van elektrische weerstandsmetingen. De metingen zijn
grotendeels uitgevoerd langs meetlijnen met een onderling afstand van ca. 1 m.
Het doel van dit onderzoek was om de locatie van de buitenrand van het
vuursteenmijngebied te lokaliseren.
In het onderzoekgebied zijn door ArchePro weerstandsmetingen verricht met o.a.
een geoscan met elektrodeafstanden van 100 cm van elkaar. De weerstandsmetingen
zijn verricht op meerdere percelen. Daarnaast zijn er scans uitgevoerd met
magnetometer en van een meerspoelige EMI sensor.
Een meerspoelige EMI sensor meet de elektrische geleidbaarheid van de bodem, en
de magnetische gevoeligheid (MG).
Met deze methodes kan de natuurlijke bodemvariabiliteit zeer goed vastgesteld
worden, samen met bijvoorbeeld opgevulde schachten. Voor meer details: zie de
kaart met de locaties van het geofysisch onderzoek.
Een overzicht van de resultaten van een geofysisch onderzoek in het gebied vind
je
hier.
Vakken en proefsleuven:
In 2011, 2012 en 2013 zijn proefsleuven en putten gemaakt op plaatsen waar het
onderzoek van de voorafgaande jaren (2008-2010) aanleiding gaf om hier verder
onderzoek uit te voeren.
De vakken en proefsleuven werden afhankelijk van de vraagstelling met de hand of
machinaal gegraven.
De met de hand gegraven vakken varieerden in afmeting van 50x50 cm. tot 200x200
cm.
Proefsleuven beslaan veelal grote oppervlakten. Vakken en proefsleuven werden
uitsluitend gegraven op terreinen die door begroeiing ontoegankelijk waren voor
veldverkenning, en om de resultaten uit de veldverkenning, booronderzoek en
geofysisch onderzoek te toetsen.
Voor een overzicht van de locaties van alle putten, zie de afzonderlijke kaart:
Locatie putten.
In het totaal is 1228 m² opengelegd, dat is minder dan 0,05 procent van het
totale onderzoeksgebied. Het betrof 14 putten en/of sleuven.
De grootste omvang van een put was 175 m². (perceel 140G) en de kleinste omvang
was 4 m².

Werkzaamheden handmatig aangelegde put:
Alle vrijgekomen grond is bemonsterd en gezeefd. 2018;
© Afbeelding: 2018: Rapportage Archeologische Monumentenzorg no. 250 RCE

Werkzaamheden bij put 2 in 2011 © Afbeelding: 2017: Rapportage Archeologische Monumentenzorg no. 237 RCE.
De nadruk van het onderzoek in 2008 en 2009 lag op 'De Kaap', een landtong ten zuiden van de
vuursteenmijnen. Daarnaast is er ook onderzoek uitgevoerd ten westen van de
mijn, op het Rijckholderveld (perceel 731G) en ten noorden van de percelen 068G
en 069G.
In 2010 richtte het veldwerk zich voornamelijk op het middelste gedeelte
van de Kaap.
In 2011-2013 is een ruimer gebied rond de prehistorische vuursteenmijnen
onderzocht, maar ook in en rond de kaap is verder onderzoek verricht.
Verwerking en analyse van de gegevens:
De vondsten zijn na een reiniging gesorteerd en gedetermineerd. De
determinatie van de (vuuur)stenen artefacten heeft betrekking op onderstaande
kenmerken:
- Het type
artefact
- De afmetingen (lengte, breedte en dikte) van het artefact in millimeters
- De toestand (gebroken of compleet); bij spitsen en klingen wordt nog een
onderscheid gemaakt in het type breuk.
- Verbranding
- De bedekking met cortex
in de klassen van 25%
- De aard van de cortex (vers, ruw, gerold of rolsteenpatina); ook wordt
"oude patina"onderscheiden;
het gaat daarbij om stukken vuursteen die in een
ver verleden zijn gebroken en waarvan de breukvakken zijn gepatineerd
- De verandering van het oppervlak van het artefact (patinering)en de
kleur van het patina
- De steensoort van het vuursteentype
De samenstelling van de vondsten van perceel
349G aan de zuidoostkant van de Kaap duidt op een zekere specialisatie in de
vuursteenbewerking. Er zijn relatief veel kopstenen en kernvernieuwingsstukken
gevonden. Het grote aandeel klingen is een aanwijzing dat de productie was
gericht op klingen.
De samenstelling van de vondsten gemodificeerde (vuur)stenen artefacten
van de verschillende percelen laten zien dat er op alle percelen aanwijzingen
zijn voor domestieke activiteiten.
Uit al het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
De vuursteenmijn is in het neolithicum langdurig in gebruik geweest.
Daarbij is een enorme hoeveelheid vuurstenen artefacten geproduceerd. Daardoor
worden er overal rond de mijn (vuur)stenen artefacten aangetroffen.
Het herhaaldelijk gebruik van het gebied heeft geleid tot overlapping van van de
concentraties van materiële resten.
O.a. door erosie, bodembewerking voor o.a. agrarische doeleinden is dit gebied
aangetast.
Uit de vondsten zijn de volgende activiteiten te herleiden (zie
kaart
voor details van de desbetreffende activiteiten):
- Huishoudelijke activiteiten (wonen, bereiden van voedsel e.d.).
- Gespecialiseerde bewerking van de gemijnde vuursteen (vervaardigen van
specifieke half- en eindproducten zoals kernen, klingen en bijlen).
- Rituele activiteiten (begraven van doden; het deponeren van verbrande
artefacten, ceremonieën waarbij groepen mensen bij elkaar komen voor
bijvoorbeeld winning van vuursteen en bij het afscheid van een
overledene).
De vondsten die tijdens het onderzoek zijn
verzameld zijn voorlopig opgeslagen in het vondstendepot van het RCE te
Amersfoort en zullen later worden overgedragen aan het Provinciale Depot Limburg
(Maastricht).