Prehistorisch monument: de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt - st. Geertruid (vuursteenmijn)

De prehistorische vuursteenmijnen van Rijckholt - St. Geertruid

Prehistorisch monument: de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt - st. Geertruid (vuursteenmijn)

Sitemap  | English summary  Suzammenfassung        

 
Home > Geschiedenis  


Hoofdstuk "Geschiedenis" bestaat uit de volgende pagina's: Geschiedenis | J Hamal-Nandrin | Paters Dominicanen | Fotoalbum & vondsten Dominicanen |
 

 

Geschiedenis van de prehistorische vuursteenmijn

In 1881 ontdekte de Belgische onderzoeker (archeoloog) Marcel De Puydt (1855-1940) in het Savelsbos de vindplaats van de prehistorische vuursteenmijn Ryckholt-St. Geertruid.
Tijdens een treinreis van Visé (België) naar Maastricht merkte hij op dat het landschap aan de rechterzijde van de spoorlijn tussen Eysden en Gronsveld, de uitlopers van de heuvel, opdoemend uit de vallei van de Maas, een terrein vormden dat overeenkwam met dat van een aantal vindplaatsen van prehistorische materialen in de provincies Luik en Namen (België).
Hij besloot op onderzoek uit te gaan en vond op de velden van het plateau van St. Geertruid een groot aantal stukken vuursteen die door mensenhanden bewerkt waren.
In 1887 ontdekte hij in het bos, dat grensde aan de velden van het plateau van St. Geertruid, een ovaal komvormig terrein van 54 m. bij 37 m. dat ter dikte van 1-1,5 m. bedekt was met stukken vuursteen in diverse stadia van bewerking, alsmede zeer veel stukken vuursteen afslagen.

De schone grub, Groot Atelier, met locatie opgravingen v. Giffen (1923) en de opgravingen in 1964 door prof. Waterbolk
(I, II en III op de kaart).

Details plattegrond overzicht opgravingen Professor Waterbolk in 1964 en van Giffen in 1923-25

Hij was van mening dat hier een grote werkplaats had gelegen waar de ruwe vuursteen tot halffabricaat of eindproduct werd bewerkt.
Dit terrein kreeg de naam: "Grand Atelier De Puydt" (later "Groot atelier"). 
Aan de rand van het 'Groot atelier' is een soort 'ravijn' die 'Schone Grub' wordt genoemd. Deze ravijn met een lengte van ongeveer 1200 m. loopt van Rijckholt naar Eckelrade. In deze ravijnwand is hier en daar vuursteen en krijt (kalk) te zien.

Marcel de Puydt zette, tot 1914 , met een aantal medewerkers van de universiteit te Luik, zijn opsporingen voort. Hij verzamelde een groot aantal oppervlaktevondsten, bestaande uit werktuigen van been, hertshoorn, vuurstenen hakken, messen, bijlen, krabbers, speerpunten e.d.

In 1886 en '87 liet Graaf René de Geloes, burgemeester van Eijsden en eigenaar van het terrein, enige onderzoeken verrichten, waarbij o.a. aanwezig waren Dr. Dubois, de latere hoogleraar in Amsterdam, en de geoloog Casimir Ubaghs uit Maastricht. Dubois tekende een gedetailleerde kaart van het gebied rond de vuursteenmijnen en de Schone Grub. De vondsten van Dr. Dubois werden ondergebracht in Teylers Museum te Haarlem.

Vooraanstaande geleerden uit België en Frankrijk brachten in die jaren een bezoek aan de vindplaatsen.
Van 1898  tot 1923 was Jean Servais, professor aan de Universiteit te Luik met zijn assistenten een regelmatige bezoeker aan de omgeving van Ryckholt. Zijn collectie oppervlakte vondsten is nu ondergebracht in het Curtius museum te Luik, samen met die van Marcel de Puydt.

In 1903 begon de Luikse hoogleraar J. Hamal-Nandrin (1868-1958)  zijn exploratie in het gebied van Rijckholt. Hij werd de man wiens naam onverbrekelijk aan deze prehistorische mijnbouw verbonden blijft. Gedurende meer dan 50 jaar, tot na zijn 85e verjaardag heeft hij gemiddeld 50 dagen per jaar veldwerk verricht in het gebied van het Savelsbos en ontelbare publicaties uitgegeven. Zijn enorme collectie is ondergebracht in het Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen te Brussel.

De Schone grub in 1910 (het hakhout is gekapt...)
De Schone grub in 1910 (het hakhout is gekapt.

Zijn aandacht werd vooral gericht op de omgeving van het ravijn de "Schone Grub". In 1910 wist hij aan de oppervlakte een aantal schachten te lokaliseren. In 1914 kwam hij, gravende in de helling van het ravijn, in de ondergrondse werken terecht. Hiermee was onomstotelijk vastgesteld dat het delven van vuursteen had plaatsgevonden volgens de methode van ondergrondse winning. Na de eerste wereldoorlog zette hij zijn werk voort. Op 17 april 1923 vond hij op twee meter diepte  tussen een grote hoeveelheid vuurstenen werktuigen menselijke overblijfselen: stukken dijbeen, een gedeelte van een onderkaak en een schedel van een vrouw van 20-25 jaar. Op een andere plaats werden twee stukjes roodachtig aardewerk gevonden.

In 1953 rondde Hamal-Nandrin een periode af van vijftig jaar wetenschappelijk onderzoek.

Voor uitvoerige informatie over alle activiteiten van Hamal-nandrin en zijn bijzondere vondsten in Rijckholt, zie het afzonderlijke hoofdstuk: Joseph Hamal-Nandrin.

Vanaf 1923 waren vooral de Nederlandse professor Dr. van Giffen (universiteit van Groningen; Biologisch-Archeologisch Instituut) en Dr. v.d. Sleen betrokken bij verder onderzoek.
Professor van Giffen verrichte enige opgravingen langs het ravijn de 'Schone Grub'.
Vooral professor van Giffen deed enige jaren achter elkaar onderzoeken en maakte een duidelijke situatiekaart waarop de diverse opgravingen werden aangetekend.

Professor Dr. van Giffen (midden) tijdens een bezoek aan de mijn op 27 april 1969 tijdens een excursie. (Cees Roos (l) en Frans Engelen (r)
professor Dr. van Giffen (midden) 1969 tijdens een bezoek aan de mijn tijdens de opgravingen in de jaren 60.


Dr. van Sleen stelde voornamelijk een onderzoek in naar het Groot Atelier. In de ringwal rond deze plaats werden een aantal proefsleuven gegraven. Op één punt kwamen overal korte vuursteenkernen voor, op een ander plek lange stukken, op een derde plaats stukken bijlen. Geen van de stukken vertoonde gebruiksslijtage. Het waren allen stukken afval van de fabricage en mislukte werkstukken. Hiermee werd bevestigd dat dat de vuursteen op een vast punt, de werkplaats, werd bewerkt en dat er voor iedere soort werktuig een apart stuk werkplaats had bestaan, specialisatie dus.

Op zoek naar de oorsprong van deze vuursteen vond Dr. van Sleen aan de rand van het atelier een kleine krijtontsluiting aan de voet van de helling: een verticale schacht van 4 m. diepte met aan de voet enige kleine galerijen (kamertjes). Tevens werden een 15 tal gebruikte vuurstenen hakken gevonden.

In 1925 werd bij voortgezet onderzoek door Prof. v. Giffen aan de rand van het 'Groot Atelier' een mijngangenstelsel ontdekt, die in 1965 door de werkgroep ook ondergronds werd aangetroffen.
Het materiaal van deze opgravingen uit 1925 werd aan de Universiteit van Groningen volledig geďnventariseerd.

Kalkpilaar in een galerij van de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt (© Staatsbosbeheer)Tussen 1928 en 1932 hebben de Franse paters Dominicanen, die toen te Rijckholt verbleven, op aandringen van de Luikse onderzoekers, op grootscheepse wijze aan de exploitatie deelgenomen, vooral langs het 'Schone Grub'. Ook tijdens dit werk werden schachten en galerijen vrijgemaakt. Ruim 100 hertshoornen werktuigen en ± 1200 vuurstenen hakken werden gevonden.
Een gedeelte van de verzameling kwam in Groningen terecht (Biologisch Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen) en werd met de vondsten van Prof. van Giffen gecatalogiseerd. Een ander deel van de vondsten  ging naar het Bonnefantenmuseum te Maastricht. Tevens is een gedeelte van de collectie mee naar Frankrijk gegaan. De rest bleef in Rijckholt achter en is door gebrek aan belangstelling van de Nederlandse Dominicanen verloren gegaan.
In 2012 werd er een bijzonder fotoalbum ontdekt tijdens een onderzoek door Jean Pierre de Warrimont en Luc Amkreutz  van de collectie paters Dominicanen in het kasteel te Eijsden, waar René graaf de Geloes woonde tijdens het onderzoek van de paters Dominicanen. Voor veel meer achtergrondinformatie over deze collectie vondsten van de paters Dominicanen, hun werkzaamheden en het unieke fotoalbum, zie de speciale pagina:
Geschiedenis van de Paters Dominicanen te Rijckholt.

Na deze activiteiten op grotere schaal bleef het gebied weer het werkterrein van Hamal-Nandrin en zijn medewerkers tot in 1953.
Daarna werd het stil in het Savelsbos. Voor detailkaart met aanduiding plekken historisch onderzoek in de omgeving van de mijnen, zie kaart.

In 1961 en het voorjaar van 1964 startte de universiteit van Groningen (Biologisch-Archeologisch Instituut: B.A.I.) een nieuw onderzoek onder leiding van professor Waterbolk (18-5-1924 - 27-09-2020).
Het doel was nadere informatie te verkrijgen omtrent de aard van de prehistorische mijnbouw en omtrent de culturele context, waarin deze zou zijn te plaatsen.
Daarnaast wilde Staatsbosbeheer als beheerder van het gebied graag beschikken over zakelijke informatie over de prehistorische mijnbouw, zowel i.v.m. het te voeren beheer van het vuursteenmijnen gebied als ter voorlichting voor het publiek.
De aan te treffen sporen van de mijnbouw wilde men veilig stellen en voor het publiek blijvend toegankelijk maken.
In 1961 werd begonnen met een onderzoek in de Henkeput. Dit werd in samenwerking gedaan met het RIVON en het Zoölogisch Museum, Universiteit van Amsterdam.
Voor verdere details van dit onderzoek zie hoofdstuk : "De Henkeput"

Naast de Henkeput in 1961 werden tussen 3 februari en 29 mei 1964 het Groot Atelier; het plateau ter hoogte van het mijnbouwgebied, de Z.W. hoek van het plateau "De Kaap", een klein terrein op het zuidelijk plateaurand ten O. van "De Kaap" en de kloostertuin in het middenterras beneden het mijnbouwgebied onderzocht. Zie voor de juiste locaties van werkput I de kaart van prof Waterbolk bovenaan deze pagina.
Op het bouwland werd een vrij grote put (werkput I) aangelegd van 14 m. breed en 60 m. lang, haaks op de bosrand.
In de grote lange werkput werden bij het verder uitdiepen een aantal grondsporen ontdekt. Deze bestonden uit 12 ronde plekken. met een doorsnede van 2 tot zelfs 4 meter. Ze waren gevuld met gemengde grond, rijk aan vuursteen. Bij verder uitdiepen bleek het niet om hutkommen te gaan zoals van Giffen op ditzelfde bouwland in 1923 en 1925 bij vier overeenkomstige kuilen had geďnterpreteerd op dit zelfde terrein (zie plattegrond hieronder), maar om zich cilindrisch versmallende kuilen die tot grote diepte reikten.

Profiel van schacht 9: cilindrisch versmallende schacht werkput I prof. Waterbolk
Profiel van schacht 9: cilindrisch versmallende schacht duidelijk te zien.


Het bleek om dichtgeworpen mijnschachten te gaan met een diameter van 1 m. tot 1,60 m.
 

Plattegrond plateau (veld langs savelsbos) met werkput 1 met de schachtmondingen onderzoek 1964 door prof. Waterbolk
Plattegrond plateau (bouwland langs het Savelsbos) met werkput I met de schachtmondingen; de schachten zijn genummerd van 1 t/m 12.
Daaronder de situatie op het veld met eveneens de locatie opgravingen prof. van Giffen in 1923 en 1925 direct in de omgeving van de werkput I.

Dit schachtenveld  op een zo grote afstand van de vroegere opgravingen maakte duidelijk dat de vuursteenmijnbouw een veel grotere uitgestrektheid had gehad dan voorheen was aangenomen.
Een zestal schachten werd zo diep uitgegraven als technisch mogelijk was. Bij slechts 1 schacht (nr. 4) werd de mergel bereikt op 9 m. diepte.
De schachten werden te diep om volledig uit te graven om tot de vuursteenmijntjes te komen.
In de vulling van de schachten werden onregelmatig laagsgewijs gestapelde lagen van löss gemengd met grind, blokjes mergel en vuursteen aangetroffen.
Bedenk hierbij dat de schachten gevuld werden in de prehistorie met materiaal dat bij het graven van een nabijgelegen schacht moest worden verzet.
Er werden een groot aantal vuurstenen kernen, vuurstenen hakken en vuurstenen bijl-halffabricaten gevonden in de vulling van de schachten.
Er werden naar verhouding weinig klingen gevonden. Klingen waren dan ook een van de hoofddoelen zijn geweest bij de prehistorische mijnbouw; de goede exemplaren werden geëxporteerd. Samen met de vervaardigde vuurstenen bijlen.

Ook langs de rand van het Groot Atelier werd een sleuf / profiel in de wand gemaakt over een breedte van 6 meter, niet ver van de plek waar in 1923 en 1925 prof. van Giffen nog een kleine opgraving verrichte.
Om de mergel te kunnen bereiken moest een bovenlaag van ongeveer 3 meter löss en grind worden verwijderd. Uiteindelijk kwamen ze een horizontale prehistorische gang tegen die geheel gevuld was met losse brokken mergel waarin meerdere vuurstenen hakken werden gevonden.
Het was de bedoeling om een profiel te maken, haaks op het mergeltalud en het geheel met een muur van mergelblokken te verstevigen. De kwaliteit van de mergel op deze plek was echter zo slecht dat hiervan moest worden afgezien. Men wilde het profiel weer afdekken.
Gelukkig is dat niet gebeurd omdat de heer W.M (Werner) Felder tijdens een bezoek op 22 mei 1964 het plan lanceerde de mijngangen ondergronds te verkennen.
Daarom verzicht hij het profiel open te laten.
Met een groep vrijwillige mijnwerkers zou hij proberen om een gang aan te leggen vanuit het profiel naar de door prof. Waterbolk op het plateau (bouwland) ontdekte prehistorische mijnschachten (zie  hierboven).

Vanuit de afdeling Limburg van de Nederlandse Geologische Vereniging werd in datzelfde jaar een werkgroep in het leven geroepen om onder verantwoordelijkheid van professor Waterbolk dit onderzoek voort te zetten. Een groep van ongeveer 20 vrijwilligers ging onder leiding van Werner (W.M.) Felder jarenlang (van 1964 tot 1972), wekelijks aan de slag in de vuursteenmijn. In 1979 kon de Werkgroep de grootste tot dan toe uitgevoerde en geconserveerde opgraving van prehistorische vuursteenmijnen overdragen aan de Staat der Nederlanden. Daarmee werd een uniek archeologisch museum tevens toegankelijk voor publiek. Tegelijkertijd werden aan het Limburgs Bodemarchief in Maastricht meer dan 15.000 vondsten (bijlen, hakken etc.) overgedragen.
(De collectie archeologie van het Bonnefantenmuseum is sinds enkele jaren niet meer opgesteld. Hieronder vallen ook de vondsten van Rijckholt. Hiermee is de collectie Rijckholt voorlopig niet bereikbaar voor bezoekers of geďnteresseerden ).
Voor meer informatie over de "Werkgroep", zie onderdeel "Werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw"

Op 16 oktober 1998 verscheen het boek 'de Prehistorische Vuursteenmijnen van Ryckholt - St.Geertruid'. Het boek is uitgegeven onder verantwoordelijkheid van  de 'Werkgroep voor het Onderzoek van de Prehistorische Vuursteenmijnen', een werkgroep van de afdeling Limburg van de Nederlandse Geologische Vereniging.
ISBN:  90-801523-4-X

Boek van de Werkgroep
ryckholt-boek NGV, afd. Limburg 1998

Mei 2003
In mei 2003 werd een nieuwe lichtinstallatie in gebruik genomen. DSM heeft daarvoor tienduizend euro beschikbaar gesteld.
De oude lichtinstallatie was na ruim 25 jaar versleten en aangetast door de vochtige omgeving.

2004
De Werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw heeft tijdens de opgravingen (1960-1972) vijf  14C dateringen laten uitvoeren. Het betrof vier houtskoolmonsters en een monster van een stuk edelhertgewei. Al deze dateringen kwamen overeen met de periode 3970-3675 v.Chr.  Deze monsters waren relatief dicht bij elkaar aangetroffen, namelijk in een strook van ongeveer 50 bij 20 meter in het zuidelijke deel van het mijnveld.
In 2004 zijn in het kader van een door het Bonnefantenmuseum in Maastricht gefaciliteerd onderzoek naar de sociale en economische context van de vuursteenmijnbouw in Rijckholt, acht aanvullende AMS-14C-dateringen uitgevoerd om een beter inzicht te krijgen in de duur van de exploitatie.
M
et behulp van de AMS (Accelerator mass spectrometry) techniek (een "verbeterde 14C methode), waarbij slechts enkele milligrammen koolstof nodig zijn, is dit onderzoek verricht in het Archeozoölogisch Laboratorium van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) en zijn gedateerd door het Centrum voor Isotopen Onderzoek (CIO) van de Universiteit Groningen.
Deze monsters werden genomen in een zo ruim mogelijke spreiding over het prehistorische terrein. Twee monsters komen uit de opgravingen van de Werkgroep (fragment van een gewei van een edelhert en de schedel die in 1965 werd gevonden), drie uit het onderzoek van prof. Waterbolk op het plateau (afkomstig uit mijnschachten), twee uit de westelijke helling van de Schone Grub, waaronder de schedel die in 1923 door Hamal-Nandrin werd gevonden en een monster van  prof. Van Giffen. Het achtste monster komt ook uit de opgravingen van prof. Van Giffen en waarschijnlijk van het plateau afkomstig (een hertshoornen hak).
De monsters betroffen dus deels gebruiksvoorwerpen van gewei (een hertshoornen hak) en been/bot van een kalf en een varken, en twee menselijke schedels.
De resultaten laten zien dat de mijnen al aan het begin van de Michelsberg-cultuur (ca. 4315-4040 v.Chr) werden gebruikt en dat deze mijnen zelfs nog tijdens de Stein-groep in gebruik waren (ca. 2520 v.Chr.)
De oudste dateringen voor ondergrondse mijnbouw komen van de monsters van prof. Van Giffen, gevonden in de helling van de Schone Grub (ca. 4315-4040 v.Chr). De ondergrondse mijnbouw zal dus waarschijnlijk in de helling van de Schone Grub begonnen zijn. Voor detailkaarten van de spreiding van de monsters, zie onderdeel fotos.

Ook de gevonden schedel, die in 1965 werd gevonden tijdens de opgravingen in de mijn is opnieuw onderzocht met behulp van de AMS-14C-dateringen. De resultaten tonen aan dat deze man leefde in de vroeg-moderne of zelfs moderne tijd. Gekalibreerd met een betrouwbaarheid van 95% is de Rijckholt man overleden tussen 1646 en 1803 (of zelfs na 1937!)
Helaas is er geen duidelijke conclusie te trekken over de herkomst van de schedel. Echter is nu wel duidelijk dat de schedel voor de geschiedenis van de vuursteenmijnbouw niet langer relevant is!
Meer informatie over de schedel?, zie
Werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw

 

Archeologisch onderzoek 2008-2013
Omdat er over de omgeving van de prehistorische vuursteenmijnen weinig bekend is heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een onderzoek uitgevoerd.
Meer informatie hierover is te vinden op een afzonderlijke pagina: Archeologisch onderzoek in de omgeving van de prehistorische vuursteenmijnen 2008-2013.

Meetbouten met nummers in bezoekersgang: 2011
De bezoekersgang wordt in het kader van de mijnbouwwet regelmatig geďnspecteerd op veiligheid voor bezoekers (Gesteente mechanische stabiliteit). Daarom is er sinds 2011 iedere twee jaar een veiligheidsinspectie verricht van de bezoekersgang en een beperkte inspectie van de prehistorische galerijen (gangen).
Tijdens de eerste inspectie in 2011 zijn in de betonwand van de bezoekerstunnel om de 10 tot 15 meter meetbouten met een nummerbord  aangebracht aan beide zijden van de bezoekersgang. Deze bouten worden op elke 10 tot 15 meter steeds op 3 verschillende hoogtes aangebracht (zie foto hieronder)

De linkerwand van de bezoekersgang van de vuursteenmijn met 2 nummerborden met meetbout
De linkerkant van de bezoekersgang met 2 nummerborden met meetbout.
De gele stippellijn geeft het niveau aan van de vuursteenlaag.

Een landmeter controleert iedere twee jaar de NAP-hoogte van de meetbouten zodat vervorming van de tunnel herkend kan worden. In 2013 zijn 15 markers aangebracht in de prehistorische galerijen (gangen) om de beweging in de kalksteen te signaleren.

Driedimensionale meting van de schachten in de vuursteenmijnen voor het  RijksDriehoeksnet (2013)
De werkgroep prehistorische vuursteenmijnbouw heeft de mijn tijdens de opgravingen in 1964-1972 goed ingemeten. De kaart is door W.M. Felder en P.W. Bosch in kaart gebracht in 1987.
Echter: een inmeting ten opzichte van het  Rijksdriehoeksnet (RD) was nog niet gerealiseerd.
Deze werkzaamheden zijn gedurende het archeologisch veldonderzoek in de jaren 2008-2013 afgerond en in kaart gebracht.
Voor verdere informatie, zie de afzonderlijke pagina.

Bezoekersgang heet sinds 2014: Werner Felder Allee
In 2014 werd door Staatsbosbeheer i.s.m. de Ned. Geologische Vereniging Afd. Limburg en de gidsen van de vuursteenmijn het 50 jarig bestaan van de opgegraven vuursteenmijn herdacht.
De bekende "Verkenningsgang / bezoekersgang " is toen omgedoopt in "Werner Felder Allee" (Werner was o.a. de oprichter en leider van de Werkrgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw).

Verkenningsgang -  bezoekersgang in 2014 omgedoopt in "Werner Felder Allee"
Naambordje bezoekersgang: Werner Felder Allée. Tevens zichtbaar: 2 nummerborden (305 en 205) met meetbout.

Exploitatie en beheer vanaf april 2017
De exploitatie en beheer van de prehistorische vuursteenmijnen is in april 2017 van Staatsbosbeheer overgenomen door De Stichting ir. D.C. van Schaik
Hierbij werkt deze stichting samen met SOK (Studiegroep Onderaardse Kalksteengroeven).
Zie voor excursiedata onderdeel excursies op deze site.

Internationaal onderzoek geochemische vingerafdruk Rijckholt vuursteen 2018 en verder.
Archeologen van de universiteit van Wenen verrichten wetenschappelijk onderzoek naar het geochemisch identificeren (chemische samenstelling vuursteen) van de Rijckholt vuursteen zodat er beter onderscheid gemaakt kan worden ten opzichte van de overige vuursteenmijnen in Europa. Er zijn monsters genomen en onderzocht. Op deze manier kan met de resultaten van het onderzoek de handelsroute van de vuursteen beter in kaart gebracht worden.
In de toekomst kan zo worden vastgesteld uit welke mijn een prehistorische bijl of pijlpunt afkomstig is.
Het onderzoek vond plaats onder toezicht van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed en Staatsbosbeer en met hulp van de Archeologische Vereniging Limburg en de Van Schaikstichting.
De eerste resultaten van het internationale onderzoek zijn in september 2019 bekend gemaakt tijdens het 9e internationale symposium over prehistorische vuursteenmijnbouw in Krzemionki (Polen). Overzicht van alle internationale vuursteen symposia.

Renovatie en bezoekerscentrum 2021-2022
In 2021-2022 vinden er uitvoerige renovatiewerkzaamheden plaats in de vuursteenmijnen. Daarnaast zal er een echt bezoekerscentrum komen.
Voor korte informatie, zie de afzonderlijke Renovatie 2021-22 pagina.
Voor meer uitvoerige informatie: er is een speciale website gemaakt rond al deze werkzaamheden door de Van Schaikstichting: Verbouwing vuursteenmijnen.

De afbeeldingen op deze pagina (m.u.v. van het hoofdstuk over het onderzoek 2008-2013) zijn met toestemming overgenomen uit:
Nederlandse Geologische Vereniging, Afd. Limburg. Werkgroep Prehistorische vuursteenmijnbouw. De prehistorische vuursteenmijnen van Ryckholt - St. Geertruid. 1998. ISBN 90-801523-4-X

 
 

Web-site gemaakt door Henk Engelen

Top

Revised: