Geschiedenis van de
prehistorische vuursteenmijn
In 1881 ontdekte de Belgische onderzoeker
(archeoloog) Marcel De Puydt (1855-1940) in het Savelsbos de
vindplaats van de prehistorische vuursteenmijn Ryckholt-St. Geertruid.
Tijdens een treinreis van Visé (België) naar Maastricht merkte hij op dat het
landschap aan de rechterzijde van de spoorlijn tussen Eysden en Gronsveld, de
uitlopers van de heuvel, opdoemend uit de vallei van de Maas, een terrein
vormden dat overeenkwam met dat van een aantal vindplaatsen van prehistorische
materialen in de provincies Luik en Namen (België).
Hij besloot op onderzoek uit te gaan en vond op de velden van het plateau van
St. Geertruid een groot aantal stukken vuursteen die door mensenhanden bewerkt
waren.
In 1887 ontdekte hij in het bos, dat grensde aan de velden van het plateau van
St. Geertruid, een ovaal komvormig terrein van 54 m. bij 37 m. dat ter dikte van
1-1,5 m. bedekt was met stukken vuursteen in diverse stadia van bewerking,
alsmede zeer veel stukken vuursteen afslagen.
De schone grub, Groot Atelier, met
locatie opgravingen v. Giffen (1923) en de opgravingen in 1964 door
prof. Waterbolk
(I, II en III op de kaart).

Hij was van mening dat hier een grote werkplaats
had gelegen waar de ruwe vuursteen tot halffabricaat of eindproduct werd
bewerkt.
Dit terrein kreeg de naam: "Grand Atelier De Puydt" (later
"Groot atelier").
Aan de rand van het 'Groot atelier' is een soort 'ravijn' die 'Schone
Grub' wordt genoemd. Deze ravijn met een lengte van ongeveer 1200 m.
loopt van Rijckholt naar Eckelrade. In deze ravijnwand is hier en daar vuursteen
en krijt (kalk) te zien.
Marcel de Puydt zette, tot 1914 , met een aantal
medewerkers van de universiteit te Luik, zijn opsporingen voort. Hij verzamelde
een groot aantal oppervlaktevondsten, bestaande uit werktuigen van been,
hertshoorn, vuurstenen hakken, messen, bijlen, krabbers, speerpunten e.d.
In 1886 en '87 liet Graaf René de Geloes,
burgemeester van Eijsden en eigenaar van het terrein, enige onderzoeken
verrichten, waarbij o.a. aanwezig waren Dr. Dubois, de latere hoogleraar in
Amsterdam, en de geoloog Casimir Ubaghs uit Maastricht. Dubois tekende een
gedetailleerde kaart van het gebied rond de vuursteenmijnen en de Schone Grub.
De vondsten van Dr. Dubois werden ondergebracht in Teylers Museum te Haarlem.
Vooraanstaande geleerden uit België en Frankrijk
brachten in die jaren een bezoek aan de vindplaatsen.
Van 1898 tot 1923 was Jean Servais, professor aan de Universiteit te Luik
met zijn assistenten een regelmatige bezoeker aan de omgeving van Ryckholt. Zijn
collectie oppervlakte vondsten is nu ondergebracht in het Curtius museum te
Luik, samen met die van Marcel de Puydt.
In 1903 begon de Luikse hoogleraar J.
Hamal-Nandrin (1868-1958) zijn exploratie in het gebied van
Rijckholt. Hij werd de man wiens naam onverbrekelijk aan deze prehistorische
mijnbouw verbonden blijft. Gedurende meer dan 50 jaar, tot na zijn 85e
verjaardag heeft hij gemiddeld 50 dagen per jaar veldwerk verricht in het gebied
van het Savelsbos en ontelbare publicaties uitgegeven. Zijn enorme collectie is
ondergebracht in het Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen te Brussel.
De Schone grub in 1910 (het hakhout is
gekapt...) |
 |
Zijn aandacht werd vooral gericht op de omgeving
van het ravijn de "Schone Grub". In 1910 wist hij aan de oppervlakte
een aantal schachten te lokaliseren. In 1914 kwam hij, gravende in de helling
van het ravijn, in de ondergrondse werken terecht. Hiermee was onomstotelijk
vastgesteld dat het delven van vuursteen had plaatsgevonden volgens de methode
van ondergrondse winning. Na de eerste wereldoorlog zette hij zijn werk voort.
Op 17 april 1923 vond hij op twee meter diepte tussen een grote
hoeveelheid vuurstenen werktuigen menselijke overblijfselen: stukken dijbeen,
een gedeelte van een onderkaak en een schedel van een vrouw van 20-25 jaar. Op
een andere plaats werden twee stukjes roodachtig aardewerk gevonden.
In 1953 rondde Hamal-Nandrin een periode af van
vijftig jaar wetenschappelijk onderzoek.
Voor uitvoerige informatie over alle activiteiten
van Hamal-nandrin en zijn bijzondere vondsten in Rijckholt, zie het
afzonderlijke hoofdstuk: Joseph Hamal-Nandrin.
Vanaf 1923 waren vooral de Nederlandse professor
Dr. van Giffen (universiteit van Groningen; Biologisch-Archeologisch
Instituut) en Dr. v.d. Sleen betrokken bij verder
onderzoek.
Professor van Giffen verrichte enige opgravingen langs het ravijn de 'Schone
Grub'.
Vooral professor van Giffen deed enige jaren achter elkaar onderzoeken en maakte
een duidelijke situatiekaart waarop de diverse opgravingen werden aangetekend.
Professor Dr. van Giffen
(midden) tijdens een bezoek aan de mijn op 27 april 1969 tijdens een
excursie.
(Cees Roos (l) en Frans Engelen (r) |
 |
Dr. van Sleen stelde voornamelijk een onderzoek in naar het Groot Atelier. In de
ringwal rond deze plaats werden een aantal proefsleuven gegraven. Op één punt
kwamen overal korte vuursteenkernen voor, op een ander plek lange stukken, op
een derde plaats stukken bijlen. Geen van de stukken vertoonde gebruiksslijtage.
Het waren allen stukken afval van de fabricage en mislukte werkstukken. Hiermee
werd bevestigd dat dat de vuursteen op een vast punt, de werkplaats, werd
bewerkt en dat er voor iedere soort werktuig een apart stuk werkplaats had
bestaan, specialisatie dus.
Op zoek naar de oorsprong van deze vuursteen vond
Dr. van Sleen aan de rand van het atelier een kleine krijtontsluiting aan de
voet van de helling: een verticale schacht van 4 m. diepte met aan de voet enige
kleine galerijen (kamertjes). Tevens werden een 15 tal gebruikte vuurstenen
hakken gevonden.
In 1925 werd bij voortgezet onderzoek door Prof.
v. Giffen aan de rand van het 'Groot Atelier' een mijngangenstelsel ontdekt, die
in 1965 door de werkgroep ook ondergronds werd aangetroffen.
Het materiaal van deze opgravingen uit 1925 werd aan de Universiteit van
Groningen volledig geďnventariseerd.
Tussen
1928 en 1932 hebben de Franse paters Dominicanen, die toen te Rijckholt
verbleven, op aandringen van de Luikse onderzoekers, op grootscheepse wijze aan
de exploitatie deelgenomen, vooral langs het 'Schone Grub'. Ook tijdens dit werk
werden schachten en galerijen vrijgemaakt. Ruim 100 hertshoornen werktuigen en
± 1200 vuurstenen hakken werden gevonden.
Een gedeelte van de verzameling kwam in Groningen terecht (Biologisch
Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen) en werd met de
vondsten van Prof. van Giffen gecatalogiseerd. Een ander deel van de vondsten
ging naar het Bonnefantenmuseum te Maastricht. Tevens is een gedeelte van de
collectie mee naar Frankrijk gegaan. De rest bleef in Rijckholt achter
en is door gebrek aan belangstelling van de Nederlandse Dominicanen verloren
gegaan.
In 2012 werd er een bijzonder fotoalbum ontdekt tijdens een onderzoek door Jean
Pierre de Warrimont en Luc Amkreutz van de collectie paters Dominicanen in
het kasteel te Eijsden, waar René graaf de Geloes woonde tijdens het onderzoek
van de paters Dominicanen. Voor veel meer achtergrondinformatie over deze
collectie vondsten van de paters Dominicanen, hun werkzaamheden en het unieke
fotoalbum, zie de speciale pagina:
Geschiedenis van de
Paters Dominicanen te Rijckholt.
Na deze activiteiten op grotere schaal bleef het
gebied weer het werkterrein van Hamal-Nandrin en zijn medewerkers tot in 1953.
Daarna werd het stil in het Savelsbos. Voor detailkaart met aanduiding plekken
historisch onderzoek in de omgeving van de mijnen, zie
kaart.
In 1961 en het voorjaar van 1964 startte de universiteit
van Groningen (Biologisch-Archeologisch Instituut: B.A.I.) een nieuw onderzoek onder
leiding van professor Waterbolk (18-5-1924 - 27-09-2020).
Het doel was nadere informatie te verkrijgen omtrent de aard van de
prehistorische mijnbouw en omtrent de culturele context, waarin deze zou zijn te
plaatsen.
Daarnaast wilde Staatsbosbeheer als beheerder van het gebied graag beschikken
over zakelijke informatie over de prehistorische mijnbouw, zowel i.v.m. het te
voeren beheer van het vuursteenmijnen gebied als ter voorlichting voor het
publiek.
De aan te treffen sporen van de mijnbouw wilde men veilig stellen en voor het
publiek blijvend toegankelijk maken.
In 1961 werd begonnen met een onderzoek in de Henkeput. Dit werd in samenwerking
gedaan met het RIVON en het Zoölogisch Museum, Universiteit van Amsterdam.
Voor verdere details van dit onderzoek zie hoofdstuk : "De
Henkeput"
Naast de Henkeput in 1961 werden tussen 3
februari en 29 mei 1964 het
Groot Atelier; het plateau ter hoogte van het mijnbouwgebied, de Z.W. hoek van
het plateau "De Kaap", een klein terrein op het zuidelijk plateaurand ten O. van
"De Kaap" en de kloostertuin in het middenterras beneden het mijnbouwgebied
onderzocht. Zie
voor de juiste locaties van werkput I de kaart van prof Waterbolk bovenaan deze
pagina.
Op het bouwland werd een vrij grote put (werkput I) aangelegd van 14 m. breed en
60 m. lang, haaks op de bosrand.
In de grote lange werkput werden bij het verder uitdiepen een aantal grondsporen
ontdekt. Deze bestonden uit 12 ronde plekken. met een doorsnede van 2 tot zelfs
4 meter. Ze waren gevuld met gemengde grond, rijk aan vuursteen. Bij verder
uitdiepen bleek het niet om hutkommen te gaan zoals van Giffen op ditzelfde
bouwland in 1923 en 1925 bij vier overeenkomstige kuilen had geďnterpreteerd op
dit zelfde terrein (zie plattegrond hieronder), maar om zich cilindrisch
versmallende kuilen die tot grote diepte reikten.

Profiel van schacht 9: cilindrisch versmallende schacht duidelijk te
zien.
Het bleek om dichtgeworpen mijnschachten te gaan met een diameter van 1 m. tot
1,60 m.

Plattegrond plateau (bouwland langs het Savelsbos) met werkput
I met de schachtmondingen; de schachten zijn genummerd van 1 t/m 12.
Daaronder de situatie op het veld met eveneens de locatie opgravingen prof. van
Giffen in 1923 en 1925 direct in de omgeving van de werkput I.
Dit schachtenveld op een zo grote afstand van de vroegere opgravingen
maakte duidelijk dat de vuursteenmijnbouw een veel grotere uitgestrektheid had
gehad dan voorheen was aangenomen.
Een zestal schachten werd zo diep uitgegraven als technisch mogelijk was. Bij
slechts 1 schacht (nr. 4) werd de mergel bereikt op 9 m. diepte.
De schachten werden te diep om volledig uit te graven om tot de
vuursteenmijntjes te komen.
In de vulling van de schachten werden onregelmatig laagsgewijs gestapelde lagen
van löss gemengd met grind, blokjes mergel en vuursteen aangetroffen.
Bedenk hierbij dat de schachten gevuld werden in de prehistorie met materiaal
dat bij het graven van een nabijgelegen schacht moest worden verzet.
Er werden een groot aantal vuurstenen kernen, vuurstenen hakken en vuurstenen
bijl-halffabricaten gevonden in de vulling van de schachten.
Er werden naar verhouding weinig klingen gevonden. Klingen waren dan ook een van
de hoofddoelen zijn geweest bij de prehistorische mijnbouw; de goede exemplaren
werden geëxporteerd. Samen met de vervaardigde vuurstenen bijlen.
Ook langs de rand van het Groot Atelier werd een sleuf / profiel in de wand gemaakt
over een breedte van 6 meter, niet ver van de plek waar in 1923 en 1925 prof.
van Giffen nog een kleine opgraving verrichte.
Om de mergel te kunnen bereiken moest een bovenlaag van ongeveer 3 meter löss en
grind worden verwijderd. Uiteindelijk kwamen ze een horizontale prehistorische
gang tegen die geheel gevuld was met losse brokken mergel waarin meerdere
vuurstenen hakken werden gevonden.
Het was de bedoeling om een profiel te maken, haaks op het mergeltalud en het
geheel met een muur van mergelblokken te verstevigen. De kwaliteit van de mergel
op deze plek was echter zo slecht dat hiervan moest worden afgezien. Men wilde
het profiel weer afdekken.
Gelukkig is dat niet gebeurd omdat de heer W.M (Werner) Felder tijdens een
bezoek op 22 mei 1964 het plan lanceerde de mijngangen ondergronds te verkennen.
Daarom verzicht hij het profiel open te laten.
Met een groep vrijwillige mijnwerkers zou hij proberen om een gang aan te leggen
vanuit het profiel naar de door prof. Waterbolk op het plateau (bouwland)
ontdekte prehistorische mijnschachten (zie hierboven).
Vanuit
de afdeling Limburg van de Nederlandse Geologische Vereniging werd in datzelfde
jaar een werkgroep in het leven geroepen om onder verantwoordelijkheid van
professor Waterbolk dit onderzoek voort te zetten. Een groep van ongeveer 20
vrijwilligers ging onder leiding van Werner (W.M.) Felder jarenlang (van 1964 tot 1972),
wekelijks aan de slag in de vuursteenmijn. In 1979 kon de Werkgroep de grootste
tot dan toe uitgevoerde en geconserveerde opgraving van prehistorische
vuursteenmijnen overdragen aan de Staat der Nederlanden. Daarmee werd een uniek
archeologisch museum tevens toegankelijk voor publiek. Tegelijkertijd werden aan
het Limburgs Bodemarchief in Maastricht meer dan 15.000 vondsten (bijlen, hakken
etc.) overgedragen.
(De collectie archeologie van het Bonnefantenmuseum is sinds enkele jaren niet
meer opgesteld. Hieronder vallen ook de vondsten van Rijckholt. Hiermee is de
collectie Rijckholt voorlopig niet bereikbaar voor bezoekers of geďnteresseerden
).
Voor meer informatie over de "Werkgroep", zie onderdeel "Werkgroep
Prehistorische Vuursteenmijnbouw"
Op 16 oktober 1998 verscheen het boek 'de
Prehistorische Vuursteenmijnen van Ryckholt - St.Geertruid'. Het boek is
uitgegeven onder verantwoordelijkheid van de 'Werkgroep voor het Onderzoek
van de Prehistorische Vuursteenmijnen', een werkgroep van de afdeling Limburg
van de Nederlandse Geologische Vereniging.
ISBN: 90-801523-4-X
Boek van de Werkgroep |
 |
Mei 2003
In mei 2003 werd een nieuwe lichtinstallatie in gebruik genomen. DSM heeft
daarvoor tienduizend euro beschikbaar gesteld.
De oude lichtinstallatie was na ruim 25 jaar versleten en aangetast door de vochtige omgeving.
2004
De Werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw
heeft tijdens de opgravingen (1960-1972) vijf 14C dateringen laten
uitvoeren. Het betrof vier houtskoolmonsters en een monster van een stuk
edelhertgewei. Al deze dateringen kwamen overeen met de periode 3970-3675 v.Chr.
Deze monsters waren relatief dicht bij elkaar aangetroffen, namelijk in een
strook van ongeveer 50 bij 20 meter in het zuidelijke deel van het mijnveld.
In 2004 zijn in het kader van een door het Bonnefantenmuseum in Maastricht
gefaciliteerd onderzoek naar de sociale en economische context van de
vuursteenmijnbouw in Rijckholt, acht aanvullende AMS-14C-dateringen
uitgevoerd om een beter inzicht te krijgen in de duur van de exploitatie.
Met behulp van de AMS (Accelerator
mass spectrometry) techniek (een "verbeterde 14C methode), waarbij
slechts enkele milligrammen koolstof nodig zijn, is dit onderzoek verricht in het Archeozoölogisch Laboratorium van het Groninger Instituut voor
Archeologie (GIA) en zijn gedateerd door het Centrum voor Isotopen Onderzoek (CIO)
van de Universiteit Groningen.
Deze monsters werden genomen in een zo ruim mogelijke spreiding over het
prehistorische terrein. Twee monsters komen uit de opgravingen van de Werkgroep
(fragment van een gewei van een edelhert en de schedel die in 1965 werd
gevonden),
drie uit het onderzoek van prof. Waterbolk op het plateau (afkomstig uit
mijnschachten), twee uit de
westelijke helling van de Schone Grub, waaronder de schedel die in 1923 door Hamal-Nandrin
werd gevonden en een monster van prof. Van Giffen. Het achtste monster komt
ook uit de
opgravingen van prof. Van Giffen en waarschijnlijk van het plateau afkomstig
(een hertshoornen hak).
De
monsters betroffen dus deels gebruiksvoorwerpen van gewei (een hertshoornen hak) en been/bot
van een kalf en een varken, en twee menselijke schedels.
De resultaten laten zien dat de mijnen al aan het begin van de
Michelsberg-cultuur (ca. 4315-4040 v.Chr) werden gebruikt en dat deze mijnen zelfs
nog tijdens de Stein-groep in gebruik waren (ca. 2520 v.Chr.)
De oudste dateringen voor ondergrondse mijnbouw komen van de monsters van prof.
Van Giffen, gevonden in de helling van de Schone Grub (ca. 4315-4040 v.Chr). De
ondergrondse mijnbouw zal dus waarschijnlijk in de helling van de Schone Grub
begonnen zijn. Voor detailkaarten van de spreiding van de monsters, zie
onderdeel fotos.
Ook de gevonden schedel, die in 1965 werd gevonden tijdens de opgravingen in de
mijn is opnieuw onderzocht met behulp van de
AMS-14C-dateringen.
De resultaten tonen aan dat deze man leefde in de vroeg-moderne of zelfs moderne tijd.
Gekalibreerd met een betrouwbaarheid van 95% is de Rijckholt man overleden
tussen 1646 en 1803 (of zelfs na 1937!)
Helaas is er geen duidelijke conclusie te trekken over de herkomst van de
schedel. Echter is nu wel duidelijk dat de schedel voor de geschiedenis van de
vuursteenmijnbouw niet langer relevant is!
Meer informatie over de schedel?, zie
Werkgroep
Prehistorische Vuursteenmijnbouw
Archeologisch onderzoek 2008-2013
Omdat er over de omgeving van de prehistorische vuursteenmijnen weinig
bekend is heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een onderzoek
uitgevoerd.
Meer informatie hierover is te vinden op een afzonderlijke pagina:
Archeologisch onderzoek
in de omgeving van de prehistorische vuursteenmijnen 2008-2013.
Meetbouten met nummers in bezoekersgang: 2011
De bezoekersgang wordt in het kader van de mijnbouwwet regelmatig geďnspecteerd op veiligheid voor bezoekers (Gesteente mechanische stabiliteit).
Daarom is er sinds 2011 iedere twee jaar een veiligheidsinspectie verricht van de bezoekersgang en een beperkte inspectie van de prehistorische galerijen (gangen).
Tijdens de eerste inspectie in 2011 zijn in de betonwand van de bezoekerstunnel om de 10 tot 15 meter meetbouten
met een nummerbord aangebracht aan beide zijden van de bezoekersgang. Deze bouten worden op elke 10 tot 15 meter steeds op 3 verschillende hoogtes aangebracht (zie foto
hieronder)

De linkerkant van de bezoekersgang met 2 nummerborden met meetbout.
De gele stippellijn geeft het niveau aan van de vuursteenlaag.
Een landmeter controleert iedere twee jaar de NAP-hoogte van de meetbouten zodat vervorming van de tunnel herkend kan worden.
In 2013 zijn 15 markers aangebracht in de prehistorische galerijen (gangen) om de beweging in de kalksteen te signaleren.
Driedimensionale meting van de schachten in de
vuursteenmijnen voor het RijksDriehoeksnet (2013)
De werkgroep prehistorische vuursteenmijnbouw heeft de mijn tijdens de
opgravingen in 1964-1972 goed ingemeten. De kaart is door W.M. Felder en
P.W. Bosch in kaart gebracht in 1987.
Echter: een inmeting ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet
(RD) was nog niet gerealiseerd.
Deze werkzaamheden zijn gedurende het archeologisch veldonderzoek
in de jaren 2008-2013 afgerond en in kaart gebracht.
Voor verdere informatie, zie de
afzonderlijke pagina.
Bezoekersgang heet sinds 2014: Werner Felder Allee
In 2014 werd door Staatsbosbeheer i.s.m. de Ned. Geologische Vereniging Afd. Limburg en de gidsen van de vuursteenmijn het 50 jarig bestaan van de
opgegraven vuursteenmijn herdacht.
De bekende "Verkenningsgang / bezoekersgang " is toen omgedoopt in "Werner Felder Allee"
(Werner was o.a. de oprichter en leider van de Werkrgroep Prehistorische
Vuursteenmijnbouw).

Naambordje bezoekersgang: Werner Felder Allée. Tevens zichtbaar: 2 nummerborden
(305 en 205) met meetbout.
Dreigende sluiting vuursteenmijnen in 2017
Het was voor Staatsbosbeheer financieel niet langer haalbaar om de vuursteenmijn in het Savelsbos in Rijckholt open te houden voor publiek
Deze dreigde vanaf 2017 te gaan sluiten.
Er zouden belangrijke investeringen gedaan moeten worden, maar de financiële
middelen hiervoor ontbraken. “De ruim 50 jaar oude stutten in de mijnen, waarmee de gangen worden ondersteund, moesten vervangen worden. Verder kosten voorbereiding van de openstelling, de veiligheidsinspecties, -keuringen en vergunningen en inplanning van gidsen en reserveringen ieder jaar veel tijd en geld.
Om de continuďteit te garanderen dient een nieuw opleidingsprogramma samengesteld te worden en moeten nieuwe gidsen geworven en opgeleid worden. Dat alles
zorgde ervoor dat het voor Staatsbosbeheer niet langer haalbaar was om de vuursteenmijnen te blijven exploiteren.
Eind 2017 zou Staatsbosbeheer daarom de mijn sluiten.
Gelukkig kwam er toch nog een goede oplossing voor deze problemen: De Stichting ir. D.C.
van Schaik, die ook mergelgroeven in beheer heeft, zal het beheer, na goed
overleg met Staatsbosbeheer, gaan overnemen.
Exploitatie en beheer vanaf april 2017
De exploitatie en beheer van de prehistorische vuursteenmijnen is in april
2017 van Staatsbosbeheer overgenomen door
De Stichting ir. D.C.
van Schaik
Hierbij werkt deze stichting samen met
SOK (Studiegroep Onderaardse
Kalksteengroeven).
Nadat de Stichting de
exploitatie en beheer van de vuursteenmijnen heeft overgenomen van
Staatsbosbeheer is deze Stichting voortvarend aan de slag gegaan om de
noodzakelijke renovatie en consolidatie van de vuursteenmijnen in gang te
zetten.
Ook werden er nieuwe gidsen opgeleid waardoor excursies mogelijk bleven.
Zie voor excursiedata onderdeel excursies op
deze site.
Internationaal onderzoek geochemische vingerafdruk Rijckholt
vuursteen 2018 en
verder.
Archeologen van de universiteit van Wenen verrichten wetenschappelijk onderzoek
naar het geochemisch identificeren (chemische samenstelling vuursteen) van de Rijckholt vuursteen zodat er beter
onderscheid gemaakt kan worden ten opzichte van de overige vuursteenmijnen in
Europa. Er zijn monsters genomen en onderzocht. Op deze manier kan met de resultaten van het onderzoek de handelsroute van de vuursteen beter in kaart
gebracht worden.
In de toekomst
kan zo worden vastgesteld uit welke mijn een prehistorische bijl of pijlpunt afkomstig is.
Het onderzoek vond plaats onder toezicht van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed en Staatsbosbeer en met hulp van de Archeologische Vereniging Limburg
en de Van Schaikstichting.
De eerste resultaten van het internationale onderzoek zijn in september 2019
bekend gemaakt tijdens het 9e internationale symposium over prehistorische
vuursteenmijnbouw in Krzemionki (Polen). Overzicht van
alle internationale vuursteen symposia.
Renovatie en bezoekerscentrum 2021-2022
In 2021-2022 vinden er uitvoerige renovatiewerkzaamheden plaats in de
vuursteenmijnen. Daarnaast zal er een echt bezoekerscentrum komen.
Voor korte informatie, zie de afzonderlijke
Renovatie 2021-22
pagina.
Voor meer uitvoerige informatie: er is een speciale website gemaakt rond al deze werkzaamheden door de Van Schaikstichting:
Verbouwing vuursteenmijnen.
In 10 mei 2023 werd de vernieuwde mijn
officieel geopend.
Artikel in NRC op 22 juli 2023
In de rubriek wetenschap van het NRC (weekend editie 22 juli 2023) verschijnt
een uitvoerig en interessant artikel over de vuursteenmijn:
Het verborgen leven van Limburgs eerste mijnwerkers
De afbeeldingen op deze pagina (m.u.v. van het
hoofdstuk over het onderzoek 2008-2013) zijn met
toestemming overgenomen uit:
Nederlandse Geologische Vereniging, Afd.
Limburg. Werkgroep Prehistorische vuursteenmijnbouw. De prehistorische
vuursteenmijnen van Ryckholt - St. Geertruid. 1998. ISBN 90-801523-4-X
|