Het onderzoek van de
Belgische archeoloog Prof. Joseph Hamal-Nandrin:
Joseph Hamal-Nandrin werd geboren in 1869 in Luik (België) en was op archeologisch gebied een autodidact, die in 1908 zijn eerste publicatie
schreef. AI zeer vroeg bracht hij een groot aantal dagen per jaar door in het veld en dat hield hij vol tot op zeer hoge leeftijd. Op deze wijze verkreeg hij een zeer grote verzameling, die ook diende als studiecollectie voor zijn leerlingen en die een van de grootste privécollecties in Europa was.
Hamal-Nandrin was een groot specialist op het gebied van vuursteen. In 1926 begon hij een college prehistorie, dat
in 1928 werd opgenomen in het programma van de universiteit te luik.
Prof. J. Hamal-Nandrin bezette toen aan de universiteit te Luik de eerste leerstoel in de leer over de prehistorie.
Het onderzoek van Hamal-Nandrin en Jean
Servais:
In het najaar van 1903 kwam Joseph Hamal-Nandrin voor het eerst naar de
terreinen tussen Rijckholt en St. Geertruid en gedurende vijftig jaar zou hij
een regelmatige bezoeker blijven.
Er heerste een goede samenwerking met de groep Marcel de Puydt, die in 1881 het
gebied als eerste ontdekte. Men kende elkaar vanuit de gezamenlijke belangen en
liefde voor de prehistorie, toegespitst op het thema vuursteen. Dit resulteerde
ook in een groot aantal publicaties. Zonder tekort te doen aan de verdiensten van
Marcel de Puydt en Jean Servais, is Hamal-Nandrin onmiskenbaar de grote figuur.

11 mei 1919: Archeologische site: St.Pietersvoeren (Voerstreek België):
Vuursteenindustrie Rullen. Met links: Marcel De Puydt, midden
Joseph Hamal-Nandrin (met lage hoed) en rechts op de voorgrond Jean Servais.
© K.Steehouwer
Het onderzoek van Hamal-Nandrin vanaf 1903
richtte zich vooral op de Schone Grub. zoals uit de kaart hieronder blijkt. In
eerste instantie leverde dit dezelfde resultaten op als bij Marcel de Puydt:
werktuigen van hertshoorn en been. bewerkte vuursteen in grote hoeveelheden.
maar weinig mooie stukken en stookplaatsen.

Schematisch overzicht van de Ravijn "de Schone Grub" en een deel van de
aangrenzende bos- en bouwland percelen met de vindplaatsen en het
opgravinggebied
uit de periode 1910-1923. Gemaakt door Prof. Joseph Hamal-Nandrin.
E: Groot atelier (ontdekt in 1881 door Marcel de Puydt)
M: Kleiner atelier (ontdekt door Victor Commont)
A,B, D, F, H, K, L, N, R S, T, X Y, Z: Ateliers (werkplaatsen
vuursteenbewerking); aangegeven met een vierkantje.
I en P: Schachten; deze zijn met een zwart bolletje aangegeven
C en G: Ondergrondse galerijen (mijntjes); deze zijn met een zwart bolletje
aangegeven.
X : Vindplaats van de schedel.

Ingang van de Schone Grub zoals deze er uitzag tijdens het onderzoek van
Hamal-Nandrin.
De bewerkte vuursteen werd voornamelijk gevonden op gelimiteerde plaatsen die
als atelier werden beschouwd.
Hamal-Nandrin is er niet in geslaagd bewoningssporen te vinden, evenmin een
graf. Hij veronderstelt een tijdelijke bewoning.
Hij vond in het ravijn de Schone Grub weinig werktuigen die gepolijst waren en
kon geen slijpsteen ontdekken. zelfs geen stuk van een handslijpsteen.
Gepolijst of gedeeltelijk gepolijste werktuigen werden voornamelijk op het
plateau gevonden bij vindplaats De Kaap" op de kaart hieronder.

De kaap en de Schone Grub aangegeven op de plattegrond
Deze plek, de Kaap of de Hej genoemd, domineert de vlakte door de
vooruitspringende hoogte en kan als vermoedelijke woonplaats worden gezien.
Hamal-Nandrin ontdekte dat diverse stukken verschillende patina vertoonden,
omdat zij tweemaal bewerkt waren op ver van elkaar liggende tijden.

Foto van Joseph Hamal-Nandrin uit 1927
Ondergrondse winning van vuursteen:
In 1910 kreeg Hamal-Nandrin van de graaf de Geloes toestemming om bij de Schone
Grub graafwerkzaamheden te verrichten, In datzelfde jaar werd de eerste schacht
ontdekt. Deze schacht (P op de kaart van Hamal-Nandrin) had een doorsnede van
1,30 m. en een diepte van 5,20 m. De vulling bestond uit stukken en afslagen van
vuursteen, waartussen enige schrapers, bijlen en een dozijn zeer rudimentair
bewerkte hakken.
In datzelfde jaar kwam het Deutsche Anthropologische Gesellschaft op bezoek en
werd ook de tweede schacht ontdekt, met een diepte van 7.,80 m en een doorsnede
van 1,20 m. Op een diepte van 2 m. was de doorsnede over een lengte van 1,15 m.
vergroot tot 1,75 m., om daarna weer op de eerste doorsnede verder te gaan tot
op de ongeremanieërde bodem.
Twee meter van de opening was een horizontaal gangetje van 1,15 m. hoog en 0,50
m breed, dat wegens instortingsgevaar slechts over een lengte van 2,80 m kon
worden vrijgemaakt. Deze schacht was niet in bedrijf genomen.
Prof. Victor Commont uit Amiens wees in 1913, na een bezoek waarbij hij het naar
hem genoemde atelier ontdekte (vindplaats M op de kaart van Hamal-Nandrin), op
de uitzonderlijk grote wetenschappelijke waarde van het vuursteencomplex.
Jean (Zjang) Rompelberg:
Zjang Rompelberg sr. was bij René graaf de Geloes in dienst als "garde"
(jachtopziener - boswachter - veldwachter). Hij ontleende de wettelijke
bevoegdheden, die hij voor zijn functie
nodig had, aan de status van onbezoldigd ambtenaar van politie.
Aangezien graaf de Geloes zeer geïnteresseerd was in het archeologisch onderzoek
en hij de onderzoekers graag behulpzaam wilde zijn, lag het voor de hand dat hij
Rompelberg sr, kenner
van het bos bij uitstek, als gids ter beschikking stelde.
De zoon van Zjang sr.,
Johannes Daniel Rompelberg (Zjang jr.: 1885 - 1973), werd geboren op 16 december
1885.
Omdat de voertaal op het kasteel Frans was, liet zijn vader hem, na de lagere school, een jaar naar het college
in Vise gaan om de Franse taal te leren. Deze taal zou de rest van zijn leven een belangrijke plaats
blijven innemen.
Vaak ging hij met zijn vader mee om het wild op te
drijven tijdens de jachtpartijen van graaf de Geloes
en hun aanhang en vrienden, die veelal uit Waalse notabelen bestond.
Op een van deze
jachten leerde Zjang jr. de Luikse professor Joseph Hamal-Nandrin kennen.
Omdat Zjang jr. ook de franse taal sprak en de omgeving heel goed kende ontstond er een band en een samenwerking en werd Zjang jr
regelmatig meegenomen om te helpen met de opgravingen en vondsten van artefacten
in het gebied. Hij werd een van de voorgravers van Hamal-Nandrin.

Opgravingen bij de vuursteenmijnen: van links
naar rechts: Hamal Nandrin, een medewerker, de chauffeur en Jean Rompelberg (Zjang
jr.
Rompelberg)
© Heemkundevereniging Grueles
Zjang Rompelberg heeft op deze manier meerdere archeologische onderzoekers
ondersteund bij de werkzaamheden.
Bewoners uit de omgeving herinneren zich nog dat professor Hamal-Nandrin een beetje doof was. Een vrouw uit Rijckholt herinnert zich nog dat haar vader dikwijls wakker werd als Hamal-Nandrin zich met zijn medewerkers, waaronder Jean
(Zjang) Rompelberg, in alle vroegte naar het opgravingterrein begaf. De professor was volgens haar namelijk hardhorend en de gesprekken werden dus op luide toon gevoerd.
Het gevolg daarvan
was dat op dagen dat Hamal-Nandrin samen met Zjang jr. Rompelberg naar het bos trok,
men twee hard tegen elkaar Frans pratende mannen kon horen.
Zjang kreeg al snel door dat de
prehistorische werktuigen voor geïnteresseerden waardevol waren. Bij het planten van fruitbomen op
een perceel dat boven het bos lag, vond Zjang, drie prehistorische werktuigen.
Hij bood die te koop aan en Hamal-Nandrin betaalde er
vijftig gulden voor, toen een mooi bedrag.
Zjang wist ook nog op andere wijze uit zijn werk als gids
geld te slaan: als hij met Hamal-Nandrin in het bos was,
zag hij dat die alleen belangstelling had voor de gavere
werktuigen, tweede soort vondsten werden teruggelegd.
Zjang kende het bos heel goed, het was voor hem
een kleine kunst om toeristen later juist langs die
plaatsen te gidsen waar Hamal-Nandrin de tweede keus had
achtergelaten. Als de bezoekers dan, op aanwijzing van
Zjang, op die plaatsen gingen zoeken en dus de daar klaar
gelegde werktuigen opgroeven, beloonden zij hun goede
gids in klinkende munt.
Zoals hierboven aangegeven: Hamal-nandrin verzamelde zeer selectief. Hij liet
door voorgravers, waartoe Zjang ook behoorde, diepe kuilen graven, waaruit
hij enkel de mooiste vondsten meenam naar Luik.
Later ging Zjang ook met professoren uit
Leiden en Groningen (o.a. prof. van Giffen en van Sleen) naar het bos om assistentie bij de opgravingen te verlenen. In totaal 50 jaar zou de Rompel deze hobby uitoefenen.
Helaas zijn via Hamal-Nandrin en later via opkopers de
meeste en interessantste vondsten naar Luik en Brussel
overgebracht.

Frans Engelen in gesprek met Jean Rompelberg in
1964 in het Savelsbos
De ontdekking van de eerste mijntjes en
schachten:
Op 19 juli 1914 werd een gelukkige vondst gedaan.
Bij het graven naar een atelier in de wand van het ravijn. kwam een opening vrij
(vindplaats G op de kaart van Hamal-Nandrin).
Het was de eerste mijngalerij die in Rijckholt werd ontdekt. Het was een
horizontale gang, die precies op de hoogte van de belangrijkste vuursteenlaag,
die ook in de wand van de Schone Grub te zien was.
Een stok met een brandend stuk
papier aan het eind werd naar binnen gestoken en men kon een gedeeltelijk
opgevulde ruimte onderscheiden. De opening werd vergroot om onderzoek mogelijk
de maken.
De galerij was 7 m lang en
ongeveer 1,20 m. hoog, met plaatselijk een grote breedte. Het dak werd
ondersteund door twee pilaren van kalksteen die bij de ontginning waren blijven
staan. Een schachtdoorsnede van 1 m. tekende zich duidelijk af. De blokken
vuursteen in de wanden en de sporen van hakkenslagen in de kalksteen maakten nog
eens duidelijk dat men te doen had men prehistorische ondergrondse winning.
Hamal-Nandrin zag een duidelijke gelijkenis met de prehistorische
vuursteenwinning in Spiennes en constateerde tevens dat kalksteen uit nieuwe
galerijen gedumpt werd in reeds verlaten galerijen.
In de uitvoerige publicatie over de opgravingen bij de vuursteenmijnen uit 1923
van Hamal-Nandrin werd onderstaande plattegrond opgenomen (vindplaats G op
de kaart van Hamal-Nandrin).

Plattegrond van de in 1914 door Hamal-Nandrin ontdekte vuursteenmijn met
schacht. (G op de kaart).
De schacht (puits) en de 2 pilaren (pilier) zijn duidelijk zichtbaar.
In de ondergrondse werken en
schachten verzamelde hij meer dan 400 vuurstenen mijnwerkershakken, waarvan de
meeste door gebruik waren afgesleten of gebroken. Het enigste hertshoren
werktuig dat hij ondergronds vond, was een komkommervorming stuk ter lengte van 24,5 cm. met een grootste dikte van 4.7 cm. Het vertoont duidelijk bewerkings- en gebruikssporen. Het is een raadsel waarvoor dit stuk gediend kan
hebben.

Vondst door Hamal-nandrin: unieke vondst van een artefact van hertshoorn.
De Eerste Wereldoorlog onderbrak deze werkzaamheden van Hamal-Nandrin,
maar hij keerde terug.
De ontdekking van een aantal schachten langs het ravijn
de Schone Grub riep bij Hamal-Nandrin de vraag op waarom men In de prehistorie
geen horizontale gangen vanuit de ravijnwand had gedreven, in plaats van het veel
moeilijker schacht afdiepen. Hij meende daarom te moeten concluderen dat het
ravijn pas ná de periode van de vuursteenwinning zou zijn ontstaan. Hij
veronderstelde dat zich op meerdere plaatsen schachten zouden moeten bevinden, o.a. aan de rand van het Groot Atelier.
Marcel de Puydt had reeds in 1887
opgemerkt dat veel sporen in de bodem wezen op meer of meerdere diepe
graafwerkzaamheden en plaatselijke hoeveelheden ruwe en slecht bruikbare
vuursteen waren van dusdanig slechte kwaliteit om ze over enige afstand te
transporteren.
Hoewel het grootste gedeelte van de gebruikte vuursteen van plaatselijke
herkomst was, vond hij ook enkele werktuigen uit gesteenten buiten het gebied.
In een enkel geval constateert hij helder grijze en geelachtige doorzichtige
vuursteen en zelfs Grand Pressigny vuursteen.
Slechts één gepolijste bijl met
aanzet tot een steelgat werd gevonden. lengte 10 cm. vervaardigd uit diabaas
(zie foto hieronder).
Verder een fragment uit Révinien-kwartsiet. psammiet van condror. schist.
dioriet. basalt en Rijnlandse kwartsiet.

Vondst van Hamal-Nandrin: geperforeerde gepolijste hamerbijl
De hertshoornen werktuigen waren
afkomstig uit ateliers en de hellingen van de Schone Grub. Opmerkelijk is de
vondst van een benen werktuig in atelier S (op de kaart van Hamal-Nandrin),
lengte 14,2 cm met een schuin geslepen
kant, dat
mogelijk gediend kan hebben als beitel.

Zeer zeldzame vondst door Hamal-Nandrin: artefact gemaakt uit bot (beitel)
In een stookplaats langs de Schone Grub
werden twee kleine scherven aardewerk gevonden. Een van de scherven van
roodachtige kleur, vertoonde een ornamentatie van putjes.
In 1920 werd een poging ondernomen dit verder te onderzoeken.
Men leek in een oude schacht terecht te komen,
waarin een 14-tal vuurstenen hakken werden gevonden.
Aangezien het graafwerk een te zware belasting betekende,
werd het echter stil gelegd. Er werd gewerkt zonder
subsidie.
Het Institut International d'Anthropologie bezocht het gebied
op 1 augustus 1921 tijdens een excursie die was georganiseerd tijdens een bijeenkomst te Luik.
Foto's van de excursie zijn te vinden op de volgende pagina's:
fotoboek pagina 11;
pagina 13;
pagina 15 (betreft fotoboek uit 1929 dat de paters Dominicanen hebben
geschonken aan de Graaf de Geloes). Voor meer details over dit fotoboek, zie de
afzonderlijke pagina over de
paters Dominicanen en René graaf de Geloes.
Een van
de deelnemers aan de excusrie, Prof. Dr. Capitan van het College de
France en l'Ecole d'Anthropologie de Paris, kwam het jaar
daarna terug om met de Belgische onderzoekers te exploreren
rond het Groot Atelier.
Een andere deelnemer, Baron
Ed. Sélys-Lonchamps ontdekte nog een schacht (I op de kaart van Hamal-Nandrin), minder diep dan de overigen én zonder aansluitende
galerijen. Een twintigtal vuurstenen hakken werden
erin gevonden.
Unieke vondst neolithische schedel:
Op 17 april 1923 vond een grote opgraving plaats in
het midden van de linkerhelling van het ravijn (X op de kaart van Hamal-Nandrin). Eerst stiet men op
een grote hoeveelheid bewerkte vuursteenstukken. waarin
op een diepte van 2,20 m. menselijke beenderen werden
aangetroffen: stukken rechter dijbeen, een fragment van een
onderkaak en een brachycéphale (kortschedelig type) schedel, afkomstig
van een vrouw in de leeftijd van 20-25 jaar. De stukken dijbeen werden 2 m.
verder aangetroffen.
Een van de bewoners uit Rijckholt kan zich nog het volgende verhaal herinneren
over de vondst van de schedel: Een van de Belgen die betrokken was bij de vondst
van de schedel ging bij een
Rijckholtse kruidenier een kistje halen. Enige uren
later zag men hem, samen nu met anderen, uit het bos
terug komen met het kistje waarin de schedel lag, die nog
voor een deel met aarde bedekt was.
Hamal-Nandrin en zijn medewerkers waren op grond van stratigrafische
overwegingen ervan overtuigd dat de skeletdelen tot één individu behoorden.
In zijn uitvoerige publicatie van 1923 over de opgravingen in Rijckholt is een
statiegrafische beschrijving van de vindplaats te vinden (Lohest & Fourmarier,
1923 p137-140). Daarnaast een uitvoerig anthropologisch verslag (Fraipont,
Stockis & Davis, 1923 p. 140-148).
Volgens dit verslag is de schedel zonder twijfel Neolotihsch en uitgesproken brachycephaal
(kortschedelig).
Volgens een C-14 methode werd de schedel gedateerd op 3500 v. Chr. (±
150).
Deze schedel is ongetwijfeld een van de mooiste vondsten van Hamal-Nandrin en
was jarenlang de blikvanger in zijn onovertroffen collectie Rijckholt materiaal.

De Noord helling op 23 april 1923, de vindplaats waar Joseph
Hanal-Nandrin zes dagen eerder een schedel van een jonge vrouw had ontdekt.
Op de foto staan de volgende personen: Prof. Hamal-Nandrin, dr. Herman Davin,
Oscar Fryns (uit Jemappes), Joseph Evers (docter in de theologie en folosofie
van het klooster van Averbode), Pierre Driessen (kapelaan uit Gronsveld),
Mathieu Wolfs, (landbouwer uit St. Geertruid) Jean (Zjang) Rompelberg (een
voorgraver uit Rijckholt) en Alphonse van de Weyer (een voorgraver uit Luik).
Deze schedel werd door Hamal-Nandrin, kort voor zijn overlijden, geschonken
aan het museum van het Limburgs Geschied- en Oudheidskundig Genootschap, waarvan
hij erelid was. Later werd het opgenomen in de collectie van het Bonnefantenmuseum
te Maastricht, maar nu is de schedel overgedragen aan het Centre Céramique van
Maastricht (Objectnummer: BC2969).
Het is de eerste vondst van een neolithische mens in Nederland en daardoor vrij
uniek.

De schedel uit 1923 gevonden door Hamal-Nandrin met deel onderkaak:
brachycefaal: ouderdom rond 3500 B.C
Foto's uit de publicatie van Hamal-Nandrin uit 1923

Kleurenfoto van dezelfde schedel uit 1923 gevonden door Hamal-Nandrin met deel onderkaak:
brachycefaal: ouderdom rond 3500 B.C.
© Digitale erfgoed catalogi van Centre Céramique van Maastricht.
Voor meer en grotere foto's van deze schedel zie
fotopagina's: Schedel
1923.
In 1923 verscheen in de Revue Anthropologique een zeer uitvoerig rapport van de
hand van Joseph Hamal-Nandrin en Jean Servais, onder de titel "la station
néolithique de Sainte-Gertrude (limbourg hollandais".
Het werkstuk van 148
pagina·s, met zeer veel afbeeldingen, is opgedragen aan graaf René de Geloes.
kamerheer van H.M. de Koningin van Nederland. burgemeester van Eysden, voor zijn
belangstelling en medewerking aan de onderzoeken op zijn terreinen.
"Au Comte René de Geloes,
Chambellan E.S.E de sa Majesté la Reine des Pays Bas et Bourgmestre d"Eijsden,
Nous dédions le présent mémoire en lui témoignant notre profonde gratitude pour l'intérêt que'il n'a cessé de porter a nos traveaux
et pour l'aide précieuse qu'il nous a toujours accordee au cours de nos recherches dans ses propriétés de sainte Gertrude et de Rijckholt.
J.Hamal-Nandrin, J. Servais".
Het werkstuk
geeft een afgerond beeld van de onderzoeken en conclusies. Het heeft zijn
wetenschappelijke waarde tot in onze tijd weten te handhaven.
Na dit samenvattende verslag bleef Hamal-Nandrin regelmatig in Rijckholt
verschijnen en had contact met andere opgravinggroepen.
Ook na zijn pensionering in 1939 bleef hij actief, niet alleen wat het veldwerk betreft, maar ook op het gebied van
publicaties. De lijst omval 45 titels. waarvan vele samen met Marcel de Puydt en Jean Servais. later met zijn leerlingen Madeleine Ophoven, mej. Gilbert louis zijn assistente.
Ter gelegenheid van de 25e verjaardag van de stichting van de leerstoel prehistorie aan de universiteit te luik werd het boekwerk:
"Mélanges en hommage au professeur Hamal-Nandrin"
samengesteld, dat in 1953 verscheen toen hij een halve eeuw onderzoek in Rijckholt herdacht.
Prof.Dr. E. van Giffen schreef in de Mélanges en hommage au professeur Hamal-Nandrin:
"... een gevoel van spijtigheid, wanneer we in gedachten vergelijken het verschil tussen de betreffende in Nederland aanwezige vondsten enerzijds en die in België. d.w.z. luik, anderzijds; en dit geldt zowel de kwantiteit als kwaliteit ...
". Ik hoop dat het authentieke Nederlandse maleriaal, ondanks de in aanmerking komende verzamelingen te
Leiden, Maastricht, Beek, Sittard en Groningen, te eniger tijd nog eens verrijkt mag worden met althans een keurcollectie uit dat wat door Hamal-Nandrin op de Maasterrassen bij Rijckholt uit eigen initiatief en middelen, met onverdroten moeite en doorzettingsvermogen, met weergaloze kennis van zaken is bijeengebracht en, last but not least, op exemplarische wijze te luik is verzorgd.

Prof. Joseph Hamal-Nandrin
In 1953 rondde Hamal-Nandrin een periode af van
vijftig jaar wetenschappelijk onderzoek.
Tijdens
zijn afscheidscollege gaf hij een beeld van het Neolithicum in onze streken. Hij
zag daarin drie onafhankelijke en elkaar chronologisch opvolgende culturen. De
oudste. de Bandceramische van Omal, ontdekt langs de Jeker. Daaropvolgend het
Campignien, gevonden bij Aubel en tenslotte het Robenhausien, waartoe Rijckholt, St. Pietersvoeren en St. Maartensvoeren behoorden. Wegens het aantreffen van
artefacten die leken op technieken uit Acheuléen, Moustérien en Tardenoisien
sloot hij een oudere winning en bewerking niet uit. Hamal-Nandrin vestigde
eveneens de aandacht op de
grote hoeveelheid bewerkte vuursteen op een zeer uitgebreide oppervlakte van de
terreinen tussen de Maas en de bossen van het plateau.
Op 29 augustus 1958 stierf Hamal-Nandrin op 89 jarige leeftijd.
Prof. Hamal-Nandrin, die de laatste jaren van zijn leven veel samenwerkte met de Limburgse historicus pastoor H. Spierts te Terwinselen, genoot ook in ruime kring bekendheid als eigenaar van de grootste particuliere prehistorische verzameling van Europa, die
uit 25.000 voorwerpen omvat.
Prof. Joseph Hamal-Nandrin
was een van de meest vooraanstaande katholieke geleerden van België.

Bijzondere vondsten van Hamal-Nandrin op het plateau te Rijckholt: speer- en
pijlpunten van vuursteen.
Het betreft
halfdoorschijnende geelachtig grijze vuursteen van superieure kwaliteit.
De nummers 2 en 6 komen uit de collectie van Marcel de Puydt
1. Pijlpunt met steel, gemaakt van een halfdoorschijnende geelgrijze vuursteen
2. Pijlpunt met brede steel, gemaakt van vuursteen van lokale oorsprong met een witachtige patina. Het uitgesneden deel onthult de natuurlijke donkergrijze kleur van vuursteen
(gevonden door Marcel de Puydt).
3. Gesteelde pijlpunt, gemaakt uit bijna zwarte vuursteen, uit Ryckholt: het is de enige gesteelde pijlpunt, in vuursteen van lokale oorsprong
die briljant gemaakt, die door het team van is Hamal-Nadrin gevonden is. Witachtig patina. Het uitgesneden deel onthult de natuurlijke donkergrijze kleur van vuursteen.
4. Pijlpunt, met rechte randen en lange steel, in halfdoorschijnende lichtgrijze vuursteen.
5. Pijlpunt, gesteeld, in halfdoorschijnende geelachtig grijze vuursteen.
6. Pijlpunt, breed gesteeld, licht gebogen randen, gemaakt van lokaal geproduceerde vuursteen met witachtige patina; een nieuwe en lichte patina is zichtbaar op de opnieuw
aangescherpte delen (gevonden door Marcel de Puydt).
7. Pijlpunt met steel en rechte randen, een dun stuk, in halfdoorschijnende geelachtige vuursteen.

Bijzondere vondsten van Hamal-Nandrin op het plateau te Rijckholt: speer- en
pijlpunten van vuursteen.
Het betreft
halfdoorschijnende geelachtig grijze vuursteen van superieure kwaliteit.
De nummers 1 en 3 komen uit de collectie van Marcel de Puydt.
1. Pijlpunt, met steel en vinnen, in donkergrijze vuursteen, halfdoorschijnend en met een lichte glanspatina.
2. Pijlpunt, uit Ryckholt grijs vuursteen, met steel en vinnen, zorgvuldig gesneden aan beide zijden.
3. Pijlpunt, vrij rudimentair, uit vuursteen van lokale oorsprong. Een van de vinnen is intact, de andere, van minder formaat, is gebroken.
Van zijn vele vondsten zijn een beperkt aantal stukken terecht gekomen in het Curtiusmuseum te Luik
(Archeologisch museum).
Zijn overige verzameling bevat bijzonder mooie stukken, waar ook nederzettingsmateriaal
bij zit en vondsten van De Kaap.
Er is nog geprobeerd om een deel van de verzameling van Hamal-Nandrin voor
Nederland te behouden. In 1956 en 1957 zijn door o.a. de directeur van de ROB (P.
Glazema) en de LGOG pogingen gedaan om de collectie van J. Hamal-Nandrin te
verwerven, in ieder geval het gedeelte dat hij had gevonden en opgegraven in
Rijckholt.
Van de 25.000 voorwerpen zouden er ongeveer 20% uit Rijckholt komen. Echter, de
verzameling moest van J. Hamal-Nandrin intact blijven om na zijn dood, samen met
zijn uitgebreide boekencollectie, te worden verkocht.
De totale collectie werd op 800.000 Bfr. geschat.
Door de hoge kosten is het museum in Maastricht afgehaakt. Gelukkig werd wel
kosteloos de schedel die Hamal-Nandrin in 1923 heeft gevonden aan het museum
geschonken.
Zijn uitgebreide privécollectie is uiteindelijk aangekocht door les Musées Royales d'Art et d'Histoire
(Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen) te Brussel.

Impressie Schone Grub, zoals deze er tegenwoordig
uit ziet.
© Romaine - Eigen werk.
De informatie op deze pagina is afkomstig uit
en/of deels overgenomen uit de volgende bronnen:
-
Engelen, F.H.G., Onderzoek vóór 1964: De ontdekking
in 1881 van de prehistorische vuursteenindustrie bij Rijckholt-St.Geertruid
en de onderzoeken vóór 1964, in: P.C.M. Rademakers (red.), De prehistorische
vuursteenmijnen van Rijckholt-Sint Geertruid, Werkgroep Prehistorische
Vuursteenmijnbouw Nederlandse Geologische Vereniging afd. Limburg, 1998
(Maastricht) p. 7-17
- Kengen, H. Archeologie: De eerste archeoloog van Rijckholt. Heemkundevereniging Grueles. (Grueles 1988, jrg. 8, no.4 dec.) p. 165-169
- Weerdt, W. Foto: Ken d'r hön nog? De Rompel: Zjang Rompelberg. Heemkundevereniging Grueles. (Grueles 1982, jrg. 2, no.3 sep.) p. 43-47
- Warrimont de, J.PL.M.N. en L. Amkreuz., Het geheim van de Schoone Grub.
Archeologische opgravingen van de vuursteenmijnen te Rijckholt-Sint
Geertruid in 1929 door de paters dominicanen uit Rijckholt. LGOG (De
Maasgouw jrg. 134, no.2) 2015 p. 48 56.
-
Weertz, J. Archeologie: Een eeuw Grand atelier. Heemkundevereniging Grueles.
(Grueles 1987 jrg. 7 april) p. 43-47
|
|