Prehistorisch monument: de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt - st. Geertruid (vuursteenmijn)

De prehistorische vuursteenmijnen van Rijckholt - St. Geertruid

Prehistorisch monument: de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt - st. Geertruid (vuursteenmijn)

Sitemap  | English summary  Suzammenfassung        

 
Home > De opgravingen >De werkgroep  

 
Hoofdstuk "De opgravingen" bestaat uit de volgende pagina's: De werkgroep | Kaart mijngebied | Symposia | Conclusies

 

 

De Werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw

Het einde van de opgravingen van Prof. Waterbolk was voor de heer W.M.(Werner) Felder van het Geologisch Bureau te Heerlen en lid van de Nederlandse Geologische Vereniging afd. Limburg aanleiding om te trachten het onderzoek voort te zetten. Het plan ontstond om vanuit een sleuf bij het 'Groot Atelier' een ondergrondse horizontale galerij (verkenningsgang) aan te leggen naar het ± 140 m. verder gelegen ontdekte schachtenveld dat in 1964 was ontdekt door Prof. Waterbolk (Prof. Waterbolk had tevens de archeologische supervisie over de Werkgroep).

Vanuit de te graven verkenningsgang op het niveau van de prehistorische mijngangen zou het mijnveld over een totale breedte van 20 m. kunnen worden onderzocht.
De galerij (tunnel) zou dus dwars door het prehistorische mijnveld gegraven worden.

Vanuit de afdeling Limburg van de Nederlandse Geologische Vereniging werd in datzelfde jaar een werkgroep opgericht die in eerste instantie bestond uit 11 leden onder leiding van: Werner Felder en later uitgroeide tot ongeveer 20 vrijwilligers. De werkgroep stond onder archeologische supervisie van professor Waterbolk. Bijna alle leden waren toen werkzaam bij de Nederlandse Steenkoolmijnen en bestond uit vrijwilligers met interesse in Geologie, Archeologie en de geschiedenis van de mijnbouw. De meeste leden hadden een jarenlange mijnbouwkundige ervaring.
 

Deze 'Werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw' ging onder leiding van W.M. Felder van 1964 tot 1972 wekelijks aan de slag in de vuursteenmijn.

Figuur: dwarsdoorsnede door de opgravingsgalerij en prehistorische mijngangen
dwarsdoorsnede van de opgravingsgang en prehistorische mijngangen te Rijckholt

De opgravingen: start 1964
Op 6 juni 1964 trad de Werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw voor het eerst aan voor de daadwerkelijke opgravingwerkzaamheden.
De leden hadden toen totaal geen idee van de duur, de omvang, de moeilijkheden en de geldelijke zorgen die hun te wachten stonden.
Terwijl een groep begon met het opruimen en beveiligen van de opgravingsleuf van Prof. Waterbolk, waren anderen bezig met metingen teneinde de juiste richting van de te drijven verkenningsgang te bepalen.

Een van de eerste foto's van de werkzaamheden van de werkgroep: het ruimen van het hellingpuin
Een van de eerste foto's van de werkzaamheden van de Werkrgoep op 6 juni 1964:
Het ruimen van het hellingpuin.

Nadat een afdak van hout was geconstrueerd ter beveiliging tegen afvallend materiaal uit de kalkwand, kon de verkenningsgang worden aangezet.
Bij het verwijderen van het dekmateriaal kwamen enige vuurstenen hakken en een hertshoorn te voorschijn.
Spoedig werden de eerste prehistorische mijngangetjes zichtbaar, smal, gedeeltelijk van een kunstmatige opvulling voorzien, gedeeltelijk ingestort.
Stutten was in de meeste gevallen noodzakelijk.
De verkenningsgang werd aanvankelijk met pikhouwelen en zaag uigehakt.
Bij het leeghalen kwamen zeer veel gebruikte vuurstenen hakken aan het daglicht. Alle vondsten werden ingemeten en van nummers voorzien.

Enkele leden van de werkgroep in de werkkeet
Enkele leden van de werkgroep in de werkkeet die in 1965 beschikbaar kwam; van links naar rechts: Werner Felder, Cor Rademakers,
Cees Roos, Sjeuf Felder, Gerrit Rademakers, Jan Meeessen, Harry Jonkergouw, Frans Engelen, Sjirra Hensgens.

Bij het drijven van de verkenningsgang, later hoofdgang (en uiteindelijk bezoekersgang) genoemd gingen natuurlijk delen van de aangetroffen mijngangetjes verloren door het graven van de verkenningsgang.
Alle aangetroffen mijntjes, schachten e.d. werden wel direct nauwkeurig gemeten en ingetekend, zodat ze later verwerkt konden worden tot een detailkaart van het geheel onderzochte mijnengebied.
Op deze manier ging deze relevante informatie niet verloren door het graven van de verkenningsgang. Zie kaart prehistorische mijnengebied.
Daarnaast was er in het begin het probleem van instortingsgevaar. Enkele mijntjes aan het begin van de verkenningsgalerij moesten daarom ontoegankelijk gemaakt worden.
In dit gebied was de toch al dunne daklaag door o.a. boomwortels sterk verzwakt en bestond er instortingsgevaar. De onderstaande afbeelding geeft de situatie weer van de oorspronkelijke verkenningsgang en de eerste ontsloten prehistorische mijngangetjes, in de tekening aangegeven met gang A t/m D.
In de verkenningsgang zijn de stijlen van de ondersteuning numeriek gecodeerd met de toevoeging L (links) en R (rechts), gezien in de richting waarin de verkenningsgang gedreven werd.

Eerste veldschets van de prehistorische mijngangetjes tijdens de proefopgraving
Eerste veldschets van 25 juli 1964 van de prehistorische mijngangetjes tijdens de proefopgraving.
De stippellijn van de punten 1 t/m 4 geven de meetlijn aan (richting verkenningsgang)

De in de schets (afbeelding hierboven) aangegeven lijn door de punten 1 t/m 4, is de ondergrondse projectie van een bovengrondse meetlijn. Deze bovengrondse meetlijn is op 25 juli 1964, d.m.v. piketpalen uitgezet vanaf de ingang van de verkenningsgang naar het door Prof. Waterbolk, in de eerste helft van 1964 blootgelegde schachtenveld op het plateau. De meetlijn gaf de richting voor de te drijven verkenningsgang. De onderlinge afstand tussen de punten 1 t/m 4 op de ondergrondse meetlijn zijn toen vastgelegd met een driekhoeksmeetnet op een ongenummerde plattegrond (schaal 1 : 20).

Het vrijgekomen materiaal uit de verkenningsgang en de gangetjes werd met kruiwagens naar buiten getransporteerd. Het werk werd uitgevoerd bij het licht van petroleumlampen.
Al snel werd de eerste schacht bereikt. In een schachtvulling werd voldoende houtskool gevonden om een monster samen te stellen voor een C-14 onderzoek. Het resultaat: 3150 v. Chr.

Situatieschets (vlaktekening) van de vuursteenmijnen vanaf "Groot Atelier"; met begin verkenningsgang en de prehistorische vuursteenmijntjes.
Situatieschets (vlaktekening) van de vuursteenmijnen vanaf "Groot Atelier"; met begin verkenningsgang en de prehistorische vuursteenmijntjes.
Duidelijk zichtbaar de verstoring door de opgravingen van Van Giffen en Sleen in 1923 en 1925 (aangegeven met "door opgravingen verstoord).
© Werkgroep Prehistorische vuursteenmijnen 1966-72 / Provinciaal Depot De Vondst, Heerlen, dossier T-3313

De resultaten van deze proefopgraving waren zo bemoedigend dat, in overleg met Prof. Waterbolk, besloten werd bij diverse instanties de goedkeuring aan te vragen voor een definitieve opgraving.
Daarom werden van 2-11-1964 tot 23-4-1965 de opgravingen grotendeels stop gezet totdat er officiële toestemming door de overheid en Staatstoezicht op de Mijnen kwam.
Aanvankelijk werden de werkzaamheden op de vrije zaterdagen verricht. Gezien de hinderlijke publieke belangstelling en rekening houdend met huiselijke omstandigheden werd besloten te werken gedurende de nacht van vrijdag op zaterdag.

Behalve de wekelijkse werknacht hadden een aantal leden nog neventaken als administratie en correspondentie, literatuurstudie, verzorgen en catalogiseren van vondsten, houden van lezingen, opmeten en maken van kaarten etc.
Er moest dus hard gewerkt worden en men kon slechts als lid van de Werkgroep worden toegelaten indien men minimaal 20 vrijdagnachten per jaar aanwezig was.

Op 26 november 1964 kwam de werkgroep rechts van de verkenningsgang tijdens het uitgraven van de oude vuursteenmijntjes de ondergrondse opgravingen die van Giffen in 1923 had uitgevoerd.

De opgravingen: 1965 de schedelDe schedel, gevonden in de mijn op 5 november 1965
Nadat op 23 april 1965 de officiële toestemming tot opgraven was verkregen kon er subsidie worden aangevraagd en bij bedrijven aangeklopt voor materialen.
Op 14-5-1965 werd er begonnen met het vervangen van de houten galerijondersteuning door stalen kappen van 1.60 m en stijlen van 1.60, geplaatst op 1 m afstand, met een beveiliging van dak en wanden met strippen plaatijzer zoals gebruikelijk in een normale mijngang.
Deze klus nam maar liefst 5 maanden in beslag.
Tevens werd er smalspoor aangelegd met lorries, voorzien van een laadbak (kipkarren). Hiermee kon gemakkelijker het loskomende materiaal uit de galerij en de prehistorische mijngangetjes naar buiten worden getransporteerd. Het kruiwagenvervoer kwam hiermee te vervallen.
Een oude scooter zorgde voor de aandrijving van de oorspronkelijke handlier die de volle kiepkarren uit de mijn moesten hijsen. Voor oude foto's over de situatie op het werkterrein voor de vuursteenmijnen, zie onderdeel foto's
De verkenningsgang had inmiddels een lengte van 18 m.

De grootste en meest spectaculaire vondst in 1965 was het aantreffen van een menselijke schedel aan het einde van een mijngangetje (op 5 november 1965). De schedel, waarvan de onderkaak ontbrak, lag in een holte in de vloer en bleek afkomstig te zijn van een ongeveer 40 jarige man. De oogkassen wezen naar de rechterwand van het mijngangetje, dat is ongeveer in westelijke richting. Dit betekent dat het aangezicht was afgewend van de mijnschacht en dus ook van degene die de schedel daar neerlegde. Verdere gebeente werden niet gevonden. Het mijngangetje was vrijwel geheel opgevuld met kalkbrokken hetgeen betekende dat de schedel hier werd geplaatst voordat de mijn werd opgevuld. De omvang van de vondst, uitsluitend de schedel en de wijze waarop deze is neergelegd wijst op een rituele schedelbegrafenis.
De schedel werd voor verder onderzoek overgedragen aan de Universiteit Groningen (Van Vark: hoogleraar fysische antropologie en De Wilde: hoogleraar anatomie).
Van Vark probeerde de schedel met behulp van fysisch-antropologische en statistische methoden in tijd te plaatsen. Tegenwoordig is deze 2D methode in opgebruik geraakt.
De ouderdom van de schedel werd in eerste instantie geschat op 5000 jaar. 
Echter, omdat in 1965 de techniek nog niet zover was om slechts met een gering monster van de schedel een
14C onderzoek te verrichten (zonder een groot deel van de schedel op te offeren) is dit onderzoek toen achterwege gelaten.
In 2004 is de schedel echter grondig onderzocht met behulp van de AMS (Accelerator mass spectrometry) techniek (een "verbeterde 14C methode), waarbij slechts enkele milligrammen koolstof nodig zijn. Dit onderzoek is verricht door  in het Archeozoölogisch Laboratorium van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) en zijn gedateerd door het Centrum voor Isotopen Onderzoek (CIO) van de Universiteit Groningen.
De gegevens van het onderzoek bewijzen onomstotelijk  dat de schedel afkomstig is van een man die leefde in de vroeg-moderne of zelfs moderne tijd. Gekalibreerd met een betrouwbaarheid van 95% is de Rijckholt man overleden tussen 1646 en 1803 (of zelfs na 1937!)
De belangrijkste vraag blijft nu: hoe is deze recente schedel op deze plek terecht gekomen? Via de mijnschacht kan de schedel hier niet terecht zijn gekomen (deze was al in het Neolithicum gevuld met mijnafval).
Er zijn slechts 2 mogelijkheden:
1. Of de schedel is op de een of andere manier in de moderne tijd in de mijn gevallen; Eén van de suggesties: door een in "moderne" tijd gegraven schacht voor het winnen van mergel, of een proefschacht om te zien of er geschikte vuursteen te winnen was voor de geweervuurstenen-industrie (in de 18e en 19e eeuw). De schedel zou dan uit de vulling van deze schacht komen. Alleen verder onderzoek aan het oppervlak bij het schachtveld zou dan uitsluitsel kunnen geven.
2. Of hij is in de periode dat de opgravingen plaatsvonden in de mijn geplaatst (al of niet door een "insluiper").
Door herstelwerkzaamheden aan de hoofdgang werd er niet aan het front van de hoofdgang gewerkt van mei tot begin november 1965, toen na het hervatten van de werkzaamheden aan het front, de schedel werd gevonden. Helaas is er geen duidelijke conclusie te trekken over de herkomst van de schedel. Echter is nu wel duidelijk dat de schedel voor de geschiedenis van de vuursteenmijnbouw niet langer relevant is!

De schedel is na het onderzoek uit 2004 overgedragen aan het Provinciaal Depot Bodemvondsten (PDB) Limburg (Maastricht)

Tijdens de werkzaamheden door de Werkgroep in de vuursteenmijnen zorgden vooral de dolines (geologische orgelpijp) voor veel vertragingen bij de aanleg van de verkenningsgang . Zodra men tijdens het drijven van de galerij bij een doline kwam, dan liep deze geheel of gedeeltelijk leeg in de galerij. Dit was behoorlijk vervelend en werkte vertragend. Al het puin moest eerst weer geruimd worden en de doline gestut worden voordat er verder gewerkt kon worden aan de galerij. Daarnaast was het ook gevaarlijk (omdat er soms een lawine van puin binnenstroomde).

Naarmate het werk vorderde, kregen de leden van de werkgroep steeds meer respect voor de prehistorische mijnwerkers. De gangen en steunpilaren waren deskundig aangelegd. Alleen de beste kwaliteit vuursteen werd gedolven. De slechte plekken werden gebruikt als steunpilaar. Daar waar alleen goede kwaliteit vuursteen voorkwam werden de pilaren zo dun mogelijk gehouden.
Tijdens de opgravingen bleek dat veel prehistorische mijngangetjes gevuld waren met losgewerkte mergel / kalksteen uit de andere mijngangetjes. De prehistorische mijnwerkers bespaarde hiermee het transport van de kalksteen door de schacht omhoog naar de oppervlakte.

Bij het leeghalen van de prehistorische mijntjes bleek het noodzakelijk te zijn om om plaatselijk te ondersteunen om de galerijen stabiel te houden; de opvulling werd immers verwijderd. In het begin werd hiervoor hout gebruikt. Later liet de werkgroep door een smid ijzeren buizen in stukken zagen en de uiteinden dichtlassen met ijzeren platen. Op deze wijze kreeg de werkgroep de beschikking over ijzeren stutten.
Op plaatsen die nog minder stabiel waren werd er gebruik gemaakt van zware stalen ondersteuningen zoals die ook in de kolenmijnbouw gebruikt werden.


Links de ijzeren buizen ter ondersteuning; rechts de speciale stalen halve kokers bij de overgang van verkenningsgang naar de prehistorische galerijen.

De verlichting ondergronds bestond in het begin uit petroleumlampen. Daarna konden ze beschikken over een auto-accu voor de voeding van de verlichting van de verkenningsgang.
Bij het werken in de mijntjes werden kort daarna elektrische mijnwerkers lampen gebruikt (met meeneembare accu).
Op 3-12-1965 kregen ze de beschikking over een lichtaggregaat dat werd aangedreven door een benzinemotor voor de totale elektriciteitsvoorziening. Hiermee konden ook de accu's van de mijnwerkerslampen regelmatig opgeladen worden.

Door het graven van de verkenningsgang werd regelmatig het evenwicht van de ondergrond sterk verstoord. Zeker na het vervangen van de houten ondersteuning in de verkenningsgang door staal.
De overgangen vnaar de leeggemaakte prehistorische galerijen kwamen daardoor in een zo'n slechte staat dat deze overgang geheel bekleed moest worden. Daarvoor werden stalen kokersegmenten, die in de kolemnijnen werden gebruikt om de kolen verticaal naar een lager gelegen verlaadpunt te transporteren (zie foto hierboven rechts).

Het opgravingterrein
Nadat de opgraving goed op gang was gekomen, veranderde ook de omgeving van de opgraving (tijdelijk) drastisch. Het terrein rond de opgraving werd afgezet en kreeg het aanzien van een grote opslagplaats. Er verrezen een aantal keten voor de opslag van materialen, lichtaggregaten, compressor enz. Een heuse schaftkeet zorgde voor gezelligheid en warmte tijdens de pauzes.
Na verloop van tijd lag het opgravingterrein vol met stutmaterialen, betonblokken enz. die hoog nodig waren voor de ondersteuning van de hoofdgang. Stapels kleinere stutmaterialen in alle formaten werden gebruikt voor het beveiligen van zwakke plaatsen in de prehistorische mijngangen.
Al deze materialen maakten het opgravingterrein er niet fraaier op, maar waren noodzakelijk om de opgravingwerkzaamheden met succes voort te zetten.

Veel steun werd hierbij ondervonden van de gezamenlijke steenkolenmijnen in Zuid-Limburg die vrijwel alle zware stutmaterialen en transportband ter beschikking stelden.

Registratie van vondsten:
Tijdens de opgraving werd nauwkeurig aantekening gehouden van de werkzaamheden, het inmeten van de vondsten en het tekenen van schetsplattegronden (zie de 3 afbeeldingen hieronder).

Voorbeeld aantekeningen en situatieschetsen vondsten:
Situatie schetsen en aantekeningen van vondsten in de prehistorische mijnen Situatie schetsen en aantekeningen van vondsten in de prehistorische mijnen Schrift met situatie schetsen en aantekeningen van vondsten in de prehistorische mijnen

Alle gevonden artefacten werden ingemeten volgens een driehoeksmeting (o.,a. met hulp van genummerde metalen meetpenningen, die bevestigd werden op meerdere plaatsen.
Nieuwe meetpunten werden zodanig aangebracht dat vanuit twee voorgaande meetpunten konden worden ingemeten. De metingen werden op een speciaal registratieformulier voor verzamelde voorwerpen / artefacten vastgelegd.
Voorbeeld meetpenning voor inmeten vondsten
Voorbeeld meetpenning voor inmeten vondsten gedurende de opgravingen
©2021 Stichting ir. D.C. van Schaik.

Voorbeeld van de achterzijde van een registratieformulier vor vondsten vondsten tijdens de opgravingen in de vuursteenmijnen te Rijckholt
Voorbeeld achterzijde registratieformulier met situatieschets  van gevonden holle ruimtes en vondsten tijdens de opgravingen.
413 en 414 zijn de nummers van de twee genummerde meetpennignen van waaruit gemeten werd.
315 en 1685 (getallen bij stippellijnen) zijn het aantal cm t.o.v. de twee meetpenningen.
7236 t/m 7240 zijn de unieke nummers van de gevonden en geregistreerde vuurstenen hakken.
Elk artefact kreeg een uniek eigen registratienummer.
Bouw 79 en Bouw 80: Dit zijn de nummers van de stutten in de bezoekersgang.
Nr 1 is bij de ingang, vervolgens oplopend.
Dit formulier is op 27-3-1968 ingevuld door opgraver Frans Engelen.

Vlaktekening van een gedeelte van de plattegrond met schachtnummers en meetpunten van de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt
Vlaktekening met schachtnummers  (onderaan bijv. de schachtnummers 6, 1 en 3) en de nummers van meetpeningen (aangegeven met stip gevolgd door een nummer) binnen de prehistorische vuursteenmijntjes.
De vlakken met stipjes zijn de
dolines (geologische orgelpijp).
© Werkgroep Prehistorische vuursteenmijnen 1966-72 / Provinciaal Depot De Vondst, Heerlen, dossier T-3313
 

De opgravingen: 1966 en verder
Op 21-1-1966 kreeg de Werkgroep de beschikking over pneumatische hamers van de firma Atlas Copco, hetgeen de werkzaamheden aan het front van de galerij aanzienlijk gemakkelijker maakte.
De ingang van de mijn werd met een vuurstenen muur bekleed.
De verkenningsgang bereikte inmiddels een lengte van 38 m.transportkarretje voor het leegmaken van de prehistorische mijngangen

In 1967 werd er begonnen met de aanleg van een transportband installatie (ter vervanging van de lier met lorrie). Deze transportband werd door de Staatsmijnen/DSM in bruikleen afgestaan en kwam van de sluitende Staatsmijn Maurits.
Voor de aandrijving van de transportband werd een tractor gekocht (via een riemoverbrenging van het achterwiel werd een bruikbare aandrijving verkregen).
Door deze verdere vorm van mechanisatie konden alle deelnemers aan de opgravingen in de mijn worden tewerkgesteld, drie man bij het doordrijven van de verkenningsgang, de anderen bij het leegmaken van de prehistorische mijngangetjes.
Voor het leegmaken van de mijngangetjes werd gebruik gemaakt van kleine karretjes die door middel van een touw tussen de hoofdgang (galerij) en het werkpunt werden bewogen (zie foto).
Eind 1967 was de hoofdgang al 76 m in lengte.
Het eerste hertshoorn artefact werd gevonden op 28-4-1967. Het aantal gevonden hertshoornen bleef gedurende de opgraving echter zeer gering

Eind 1968 was de verkenningsgang al 106 m. Het aanvankelijke plan om bij 100 m te stoppen werd op verzoek van Prof. Waterbolk gewijzigd. Teneinde een beeld te krijgen van het einde van de mijnbouw zou de opgraving doorgaan tot ongeveer 140 m.

Op 31 mei 1972 werden de opgravingen gestopt.

De afgesloten (geconserveerde) mijntoegang te Rijckholt nu (2004). 
De afgesloten (geconserveerde) mijntoegang te Ryckholt nu (2004)

De conservering van de mijn: 1977 - 1978
Om de prehistorische vuursteenmijn ook voor de toekomst veilig te stellen werd er besloten tot conservering van de mijn.
Tijdens het IIe Internationale Vuursteensymposium (mei 1975) werd door de deelnemers een resolutie gestuurd aan de minister van CRM waarin de uitzonderlijke historische waarde van de vuursteenmijnen werd toegelicht. Dit resulteerde in een subsidie ter conservering van de hoofdgang waardoor het mogelijk zou worden om de vuursteenmijnen in lengte van jaren toegankelijk te maken voor het publiek.
In de prehistorische gangetjes werd een zone langs de hoofdgang (galerij) ondersteund met ijzer.
Het gesteente boven en naast de hoofdgang werd geïmpregneerd met beton onder hoge druk. Door de ijzeren ondersteuning in de beton op te nemen werd niet alleen een vrij grote stevigheid bereikt, maar werd ook corrosie voorkomen.
De bezoekersgang is ongeveer 150 meter lang en 2 meter hoog
Er zijn 39 genummerde nissen / vensters die toegang bieden tot de mijntjes. Alle nissen zijn voorzien van een hangslot en een ijzeren hekwerk.
Voor voldoende ventilatie zorgen 1 extra aangelegde luchtschacht terwijl een bestaande prehistorische schacht (schacht 32) helemaal leeg gehaald is en ook als luchtschacht dient.

Uiteindelijk is er nu een gedegen, iets kille betonnen gang ontstaan. Veel van de prehistorische gangetjes in de zijwand van de hoofdgang (galerij) werden afgesloten door een muur en door het beton.

Elektrische verlichting zorgt nu voor een overzichtelijk geheel.
Tijdens het 3e Internationaal Vuursteen Symposium (24-27 mei 1979) werd de geconserveerde mijn officieel geopend door de toenmalige Staatssecretaris G.C. Wallis-de Vries (Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk).

De vuursteenmijn is hiermee duurzaam geconserveerd.

Monument van beeldhouwer Ruud Ringers.
Monument van beeldhouwer Ruud Ringers

De unieke ontsluiting via de horizontale galerij (in plaats van verticale), gegraven dwars door de mijnkamers maakt deze mijnen tot een van de grootste opgravingen van vuursteenmijnen wereldwijd. De vuursteenmijnen van Rijckholt zijn daarom aangemerkt als archeologisch wereldmonument.

Bij de ingang van de opgraving staat een monument van beeldhouwer Ruud Ringers (naar een concept van Fons Horbach).
Uitleg: De ene hand houdt een klopsteen vast, de andere een vuurstenen hak.
Daarnaast liggen enkele vuursteenafslagen.
Er staat de volgende tekst op het monument: "Archeologisch monument prehistorische vuursteenmijn Savelsbosch DLG SBB ROB 1998"
DLG = Dienst Landelijk Gebied (voorheen: Ruilverkaveling); SBB = Staatsbosbeheer; ROB = Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek.

December 1993
In 1991 is de werkgroep, in samenwerking met Mw. M. de Grooth, conservatrice van het Bonnefantenmuseum Maastricht, begonnen om de wetenschappelijke rapporten over alle werkzaamheden rond de opgravingen af te ronden.
Deze rapporten, getiteld: "Rapportage opgravingen Ryckholt-St. Geertruid 1964-1972" bestaat uit 39 deelrapporten die, op 7 december 1993, met alle bijbehorende vondsten, originele registratieformulieren, tekeningen etc. zijn overgedragen aan de (Rijks) Begeleidingscommissie Vuursteenmijncomplex Ryckholt.
Rapportage en bijbehoren zijn in beheer bij het Provinciaal Depot Bodemvondsten te Maastricht.
Met deze rapporten zijn de wetenschappelijke rapportages over de opgravingen van de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt voltooid.
Deze rapporten zijn niet gepubliceerd.

Oktober 1998
Op 16 oktober 1998 verscheen het boek 'de Prehistorische Vuursteenmijnen van Ryckholt - St.Geertruid'. Het boek is uitgegeven onder verantwoordelijkheid van de 'Werkgroep voor het Onderzoek van de Prehistorische Vuursteenmijnen ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van de Afdeling Limburg der Nederlandse Geologische vereniging.

2004: 40 jarig bestaan werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw.
In 2004 werd het 40 jarig bestaan van de werkgroep herdacht. Ter herinnering en eerbetoon werd er in de bezoekersgang en plaquette bevestigd.
Gedenkplaat 40 jarig bestaan Werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw van de NGV, Afd. Limburg
Gedenkplaat 40 jarig bestaan Werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw van de NGV, Afd. Limburg

Excursies.
De exploitatie en beheer van de prehistorische vuursteenmijnen is in april 2017 van Staatsbosbeheer overgenomen door De Stichting ir. D.C. van Schaik
Hierbij werkt deze stichting samen met SOK (Studiegroep Onderaardse Kalksteengroeven).
Zie voor excursiedata onderdeel excursies op deze site.

Einde werkgroep:
In 2017 werd de werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw opgeheven. Er is nu een samenwerkingsconvenant aangegaan met de Stichting ir. D.C. van Schaik.

De afbeeldingen op deze pagina zijn met toestemming overgenomen uit:
Nederlandse Geologische Vereniging, Afd. Limburg. Werkgroep Prehistorische vuursteenmijnbouw. De prehistorische vuursteenmijnen van Ryckholt - St. Geertruid. 1998. ISBN 90-801523-4-X

 

 
 

Web-site gemaakt door Henk Engelen

Top

Revised: