Prehistorisch monument: de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt - st. Geertruid (vuursteenmijn)

De prehistorische vuursteenmijnen van Rijckholt - St. Geertruid

Prehistorisch monument: de prehistorische vuursteenmijnen te Rijckholt - st. Geertruid (vuursteenmijn)

Sitemap  | English summary  Suzammenfassung        

 
Home > De prehistorie (werkwijze)  


Hoofdstuk "De opgravingen" bestaat uit de volgende pagina's: Werkwijze | Vuursteen bewerken | Kernstenen en klingen | Klopstenen |
Vuurstenen hakken | Vuurstenen schrabbers en spitsen | Maquette |
 

 

Werkwijze van de prehistorische mijnwerkers

doorsnede van een schachtDe ondergrondse winning in Rijckholt vond plaats door middel van schachten die een lengte hebben van 5 tot 12 meter (afhankelijk van de diepte van de vuursteenlagen). De doorsnede van de schachten was zo klein mogelijk gehouden en bedraagt zelden meer dan 1 meter.

Door een bedekking van löss en grind moesten de prehistorische mijnwerkers nauwe schachten afdiepen om de vuursteenlaag te bereiken.

Dit ging in de volgende fases:

  • Ingraving in löss en het aanbrengen van  wandbekleding.

  • 1e ingraving in het grindpakket (ca. 1,50 m) en  het aanbrengen van bekleding.

  • 2e ingraving in grindpakket (ca. 1,50 m) en het aanbrengen van bekleding.

  • Ingraving in het grindpakket tot op de top van de  kalksteen en het aanbrengen van bekleding.

  • Afdiepen van de schacht tot in de vuursteenlaag

  • Verbreding van de voet van de schacht en  uitkappen van mijngangen en winning van vuursteen.

Bij het afdiepen van de schachten werd in de deklagen, leem en grind, vooral gebruik gemaakt van hertengeweien als hak. Nadat de kalksteen bereikt werd, werden hakken met stenen punten gebruikt. De harde toplaag van de kalksteen werd met zware hamerhakken (Kerbschlägel) bewerkt. De zachtere kalksteenlagen werden met spitshakken en bijlhakken bewerkt.

Uit het feit dat men de schacht dwars door enkele vuursteenlagen afdiepte tot op vuursteenlaag 10 van de Kalksteen van Lanaye, blijkt dat men van te voren reeds een duidelijk beeld had van de te ontginnen vuursteenlaag aan de voet van de schacht.

Kwamen de mijnwerkers bij het afdiepen van de schacht in de gewenste vuursteenbank dan begonnen de mijnwerkers het onderste gedeelte van de schacht te verruimen tot een soort 'laadplaats' waar ze iets meer ruimte kregen.
Omdat er ingeslepen sporen aan de dakrand van de laadplaats zijn aangetroffen kan worden aangenomen dat het transport door de schacht met behulp van 'touw' plaats heeft gevonden, ontstaan door het ophijsen van vuursteenblokken e.d.

Vanuit de laadplaats werden een aantal galerijen gegraven. Door de vuursteen te 'ondergraven' kon deze worden gewonnen. Deze galerijen hebben over het algemeen een hoogte van 60 tot 80 cm.

Ingesteelde prehistosrische hak (nagemaakt)De lengte en diepte van de gevonden kapsporen in de mijngangen tonen aan dat de vuurstenen hakken ingesteeld werden gebruikt. Hierdoor kon met kracht in de kalksteen worden gekapt. Ook de gevonden holruimten, vaak niet meer dan 80 cm. lang, geven aanwijzingen over het gebruik van ingesteelde hakken (het hout was inmiddels vergaan)

Het daglicht dat vanuit de openstaande schacht binnenkwam was voldoende voor de prehistorische mijnwerkers, in het licht getinte gesteente (mergel/krijt), om hun werk uit te voeren. Er zijn dan ook geen restanten van open vuur aangetroffen in de mijn.

Het vrijgemaakte nevengesteente (o.a. de kalk en ander onbruikbaar materiaal) werd vervolgens zoveel mogelijk in een al 'verlaten' galerij gedeponeerd. Alleen het laatst gedreven gangetje bleef bij gebrek aan vulmateriaal leeg.
Bijna alle gevonden prehistorische mijngangen waren daarom gevuld met gedolven kalksteen en ander afval. 
Vele galerijen werden zover ontgonnen dat er een verbinding tot stand kwam met een gang die eerder vanuit een andere schacht werd gedreven. Op deze plaatsen ontstond een 'venster'. (zie foto hieronder)

Een aantal galerijen werd echter leeg aangetroffen. Dergelijke lege galerijen bevonden zich meestal tussen twee schachten, waardoor wordt aangenomen dat ze met opzet niet opgevuld waren. Gedacht wordt dat deze galerijen uit veiligheidsoverweging niet gevuld werden, daarom worden ze ook wel "vluchtgangen" of "veiligheidsgalerijen" genoemd.
Door de Werkgroep moest de opvulling, bestaande uit losse kalkbrokken, uit de gangen worden verwijderd. Deze opvulling moest nauwkeurig worden onderzocht op vuurstenen werktuigen, houtskool, houtresten enz. Tevens kon de richting waarin de opvulling werd gedeponeerd, aanwijzingen geven omtrent de manier waarop de mijn was aangelegd. Aangezien de wanden en het dak van de gangetjes bezaaid zijn met kapsporen van de vuurstenen hakken, moest de aanwezige opvulling voorzichtig worden verwijderd. Tijdens de opgraving werd nauwkeurig aantekening gehouden van vondsten, wijze van opvulling enz.

In de opvulling van de mijngangetjes werden meer dan 14.000 gebroken, afgesleten en ongebruikte vuurstenen mijnwerkershakken aangetroffen. Uitgaande van een oppervlakte van ca. 8 ha. van het prehistorische mijnveld, kan men stellen dat er zich in het niet onderzochte deel van de vuursteenmijnen nog ca. 400.000 vuurstenen hakken moeten bevinden.

Zogenaamde hakkendepots met ongebruikte hakken werden regelmatig aan de voet van een schacht aangetroffen evenals de bijbehorende klopstenen, die voor het vervaardigen van de hakken werden gebruikt.

Detailfoto van kapsporen in een mijngang:

Nadat alle galerijen bij een schacht volledig waren ontgonnen , werd de schacht weer gevuld met het vrijgekomen materiaal van een nieuwe, naastgelegen schacht.
De opvulling van de schachten bestond uit een mengsel van grind, zand, kalkbrokken en vuursteenafslagen. Tevens kwamen in de opvulling talloze slakkenhuisjes, botjes van knaagdieren en houtskool voor.

Tijdens de opgraving werden niet minder dan 75 prehistorische mijnschachten aangetroffen. De grootste diepte was ca. 13 m en de doorsnede ca. 1 m.
Twee schachten werden tot aan het oppervlak leeggemaakt en onderzocht. Alle andere schachten werden aan de onderzijde beveiligd met stalen platen. Bij een aantal schachten bleek de opvulling zodanig te zijn verkit dat beveiligen onnodig was. In de twee schachten werden restanten van hout gevonden, dat waarschijnlijk heeft gediend als bekleding van de löss en het onderliggende Maasgrind.

Vanwege de scherpe breukranden is vuursteen uitermate geschikt om er gebruiksvoorwerpen van te maken met een snijkant. Door middel van een klopsteen (zie hieronder: hoofdstuk werktuigen) wordt de eerste bewerking van een blok vuursteen uitgevoerd. De schokgolf doet de steen splijten, waarbij de zogenaamde slagbult ontstaat (de plaats waar de klap van de klopsteen terecht kwam om de vuursteen de splijten). In de alleroudste periode van het Stenen Tijdperk vervaardigde men "kernartefacten". Hierbij werden zo lang scherven van de te bewerken vuursteenknol afgeslagen tot de gewenste vorm van de kern overbleef (kerntechniek). Een verkwistende werkwijze.

Daarna paste men gedurende lange tijd de methode toe waarbij "afslag-artefacten" ontstonden. Hiertoe werd een vuursteenknol zo bewerkt dat aan een zijde een plat vlak ontstond. Bij het slaan hierop kwamen lange scherven ("klingen") vrij, waaruit het werktuig vervaardigd werd ("kling techniek"). Door middel van uitgeoefende druk door hout of een been werden vervolgens kleinere scherfjes van het te bewerken stuk losgewerkt, terwijl de "retouche methode" de eindbewerking vormde (hierbij worden kleine splinters langs de rand van het beoogde snijvlak verwijderd).

Voor verdere informatie over het bewerken van vuursteen, zie hoofdstuk: Kernstenen en klingen

In de allerlaatste fase ging men over tot het polijsten (slijpen) van de werktuigen en soms tot het aanbrengen van een gat voor de steel.

In de vulling van enkele schachten werden grote hoeveelheden afslagen en ander afval aangetroffen. Restanten van bovengrondse vuursteenbewerking.

Het overgrote deel van de gedolven vuursteen was niet voor eigen gebruik door de mijnwerkers bestemd, maar diende als handelswaar. Vuursteen uit de mijnen van Rijckholt is namelijk bij tal van opgravingen elders in West-Europa aangetroffen, zoals in Duitsland nabij Ulm, aan de Donau, ongeveer 400 km van de mijnen van Rijckholt - St. Geertruid verwijderd.

Waarom gingen de prehistorische bewoners vuursteen ondergronds delven?

Mijngang met "venster", een plaats waar 2 schachtvelden (galerijen) aan elkaar grenzen.
Mijngang met "venster", een plaats waar 2 schachtvelden aan elkaar grenzen
  1. De  vuursteen was van betere kwaliteit (en aardvochtig) hetgeen de bewerking vergemakkelijkte (de vuurstenen die  aan de oppervlakte voorkwamen voldeden niet of nauwelijks aan de grote vraag en de gestelde eisen, deze vuursteen was o.a. door verwering niet toereikend om hieruit grote gereedschappen te maken).
    (de verweerde vuursteen aan de oppervlakte heeft ook veel meer breuken en barsten).
  2. Men kreeg de beschikking over grotere brokken waarvan men meer of grotere werktuigen kon maken,
  3. Men kon de beste lagen uitzoeken voor de winning,
  4. Er kon worden voldaan aan een grotere vraag naar vuursteenmateriaal,
  5. vormen van ambachtelijke specialisatie waren mogelijk.

Welke werktuigen gebruikte de prehistorische mijnwerkers voor het delven van de vuursteen?

Overzicht van galerijenstelsel  van schacht 29 Ontginningsgalerij: De natuurlijke ondersteuning door middel van een kalkpilaar is duidelijk te zien.
Overzicht van galerijenstelsel  van schacht 29 Ontginningsgalerij: De natuurlijke ondersteuning door middel van een kalkpilaar is duidelijk te zien.

De afbeeldingen op deze pagina zijn met toestemming overgenomen uit:
Nederlandse Geologische Vereniging, Afd. Limburg. Werkgroep Prehistorische vuursteenmijnbouw. De prehistorische vuursteenmijnen van Ryckholt - St. Geertruid. 1998. ISBN 90-801523-4-X

 

 
 

Web-site gemaakt door Henk Engelen

Top

Revised: