|
|||||||||||||
Home > De prehistorie (werkwijze) | |||||||||||||
|
|||||||||||||
Werkwijze van de prehistorische mijnwerkers
Door een bedekking van löss en grind moesten de prehistorische mijnwerkers nauwe schachten afdiepen om de vuursteenlaag te bereiken. Dit ging in de volgende fases:
Bij het afdiepen van de schachten werd in de deklagen, leem en grind, vooral gebruik gemaakt van hertengeweien als hak. Nadat de kalksteen bereikt werd, werden hakken met stenen punten gebruikt. De harde toplaag van de kalksteen werd met zware hamerhakken (Kerbschlägel) bewerkt. De zachtere kalksteenlagen werden met spitshakken en bijlhakken bewerkt. Uit het feit dat men de schacht dwars door enkele vuursteenlagen afdiepte tot op vuursteenlaag 10 van de Kalksteen van Lanaye, blijkt dat men van te voren reeds een duidelijk beeld had van de te ontginnen vuursteenlaag aan de voet van de schacht. Kwamen de mijnwerkers bij het afdiepen van de
schacht in de gewenste vuursteenbank dan begonnen de mijnwerkers het onderste
gedeelte van de schacht te verruimen tot een soort 'laadplaats' waar ze iets
meer ruimte kregen. Vanuit de laadplaats werden een aantal galerijen gegraven. Door de vuursteen te 'ondergraven' kon deze worden gewonnen. Deze galerijen hebben over het algemeen een hoogte van 60 tot 80 cm.
Het daglicht dat vanuit de openstaande schacht binnenkwam was voldoende voor de prehistorische mijnwerkers, in het licht getinte gesteente (mergel/krijt), om hun werk uit te voeren. Er zijn dan ook geen restanten van open vuur aangetroffen in de mijn. Het vrijgemaakte nevengesteente (o.a. de kalk en
ander onbruikbaar materiaal) werd vervolgens zoveel mogelijk in een al
'verlaten' galerij gedeponeerd. Alleen het laatst gedreven gangetje bleef bij
gebrek aan vulmateriaal leeg. Een aantal galerijen werd echter
leeg aangetroffen. Dergelijke lege galerijen bevonden zich meestal tussen twee
schachten, waardoor wordt aangenomen dat ze met opzet niet opgevuld waren.
Gedacht wordt dat deze galerijen uit veiligheidsoverweging niet gevuld
werden, daarom worden ze ook wel "vluchtgangen" of
"veiligheidsgalerijen" genoemd. In de opvulling van de mijngangetjes werden meer dan 14.000 gebroken, afgesleten en ongebruikte vuurstenen mijnwerkershakken aangetroffen. Uitgaande van een oppervlakte van ca. 8 ha. van het prehistorische mijnveld, kan men stellen dat er zich in het niet onderzochte deel van de vuursteenmijnen nog ca. 400.000 vuurstenen hakken moeten bevinden. Zogenaamde hakkendepots met ongebruikte hakken werden regelmatig aan de voet van een schacht aangetroffen evenals de bijbehorende klopstenen, die voor het vervaardigen van de hakken werden gebruikt.
Nadat alle galerijen bij een schacht volledig
waren ontgonnen , werd de schacht weer gevuld met het vrijgekomen materiaal van
een nieuwe, naastgelegen schacht. Tijdens de opgraving werden niet minder dan 75
prehistorische mijnschachten aangetroffen. De grootste diepte was ca. 13 m en de
doorsnede ca. 1 m. Vanwege de scherpe breukranden is vuursteen uitermate geschikt om er gebruiksvoorwerpen van te maken met een snijkant. Door middel van een klopsteen (zie hieronder: hoofdstuk werktuigen) wordt de eerste bewerking van een blok vuursteen uitgevoerd. De schokgolf doet de steen splijten, waarbij de zogenaamde slagbult ontstaat (de plaats waar de klap van de klopsteen terecht kwam om de vuursteen de splijten). In de alleroudste periode van het Stenen Tijdperk vervaardigde men "kernartefacten". Hierbij werden zo lang scherven van de te bewerken vuursteenknol afgeslagen tot de gewenste vorm van de kern overbleef (kerntechniek). Een verkwistende werkwijze. Daarna paste men gedurende lange tijd de methode toe waarbij "afslag-artefacten" ontstonden. Hiertoe werd een vuursteenknol zo bewerkt dat aan een zijde een plat vlak ontstond. Bij het slaan hierop kwamen lange scherven ("klingen") vrij, waaruit het werktuig vervaardigd werd ("kling techniek"). Door middel van uitgeoefende druk door hout of een been werden vervolgens kleinere scherfjes van het te bewerken stuk losgewerkt, terwijl de "retouche methode" de eindbewerking vormde (hierbij worden kleine splinters langs de rand van het beoogde snijvlak verwijderd). Voor verdere informatie over het bewerken van vuursteen, zie hoofdstuk: Kernstenen en klingen In de allerlaatste fase ging men over tot het polijsten (slijpen) van de werktuigen en soms tot het aanbrengen van een gat voor de steel. In de vulling van enkele schachten werden grote hoeveelheden afslagen en ander afval aangetroffen. Restanten van bovengrondse vuursteenbewerking. Het overgrote deel van de gedolven vuursteen was niet voor eigen gebruik door de mijnwerkers bestemd, maar diende als handelswaar. Vuursteen uit de mijnen van Rijckholt is namelijk bij tal van opgravingen elders in West-Europa aangetroffen, zoals in Duitsland nabij Ulm, aan de Donau, ongeveer 400 km van de mijnen van Rijckholt - St. Geertruid verwijderd. Waarom gingen de prehistorische bewoners vuursteen ondergronds delven?
Welke werktuigen gebruikte de prehistorische mijnwerkers voor het delven van de vuursteen?
De afbeeldingen op deze pagina zijn met
toestemming overgenomen uit:
|
|||||||||||||
Web-site gemaakt door Henk Engelen Revised: |